maandag 29 oktober 2018

Ignatius Ott(o): ruiter en wijnkopersknecht in 1739

Gevonden op zaterdag 27 oktober 2018:
Notarieel Archief Hoorn 2515 Gerrit Groen- 5-11-1739 [scan 275-278]
(zie hieronder belangrijkste fragment in vette letters // NB diverse andere aktes die met deze zaak te maken hebben zullen nog worden toegevoegd; daarin wordt echter Ignatius niet genoemd // Ik zal nog in Hoorn in Oud-recht archief zoeken, wellicht daarin nog meer // uitleg termen: requirante = zij die getuigen verzocht heeft verklaringen af te leggen; deposante = zij die getuigenverklaring aflegt)

Desen 5. November 1739 compareerden voor mij Gerrit Groen, openbaer notaris bij den edele hove van Holland geadmitteert binnen Hoorn residerende, ende de nabeschreven getuijgen

Maritje Carels, huijsvrouw van Jan van der Paden*, ende Grietje Pieters, weduwe beijde burgeressen binnen dese stad, dewelke ter requisitie van Anna de Roeper, huijsvrouw van Aldert Landman*, wijnkoper binnen dese stad, voor de opregte waarheijt hebben getuijgt ende verklaart, 't gunt volgt.

eerstelijk de eerste deposante, dat sij op den 16 october 1739, sijnde de eerste dagh nae dat door tusschenspreken vande heren Mr. Cornelis Kaiser, Johannes de Roodt, en Cornelis de Roeper, Aldert Landman ende requirante waren verdragen omme de samenwoning als man en vrouw wederom te hervatten is gekomen ten huijse vande req'te omme haar als night te besoeken, wanneer Aldert Landman haar deposante met veel impertinentie heeft afgewesen, haar aanseggende dat sij daar aan huijs niet te stellen had, en dat sij aanstonts konde vertrekken, voegende daar bij, dit seg en doen ik u, omdat gij mijn vrouw, wanneer sij van mij weggegaan was, opgehouden, en huijsvesting gegeven hebt, dat sij deposante dit sijn seggen hebbende wederlegt, is sulx diestijts van die uijtwerking [p.2] geweest, dat hij Landman heeft toegestaan om ten sijnen huijse te mogen blijven eeten.

dat eenige dagen daarnae de deposante wederom ten voors. huijse gekomen sijnde, om twee kopjes boter voorde req'te te brengen, deselve Aldert Landman haar seer nors sarrende en onbehoorlijk heeft bejegent, dat hij de requirante met diergelijke en andere quade bejegeningen niet spaarde, en wel soo groffelijk, dat sij deposante sulx niet langer kunnende aanhooren, van daar is gegaan, seggende het is mij niet mogelijk sulke dingen aan te hooren, en daarom sal ik liever gaan.

en verklaarde de tweede dep'te dat sij 't gunt bij de eerste deposante is verklaart geworden, als mede te hebben gehoort en bijgewoont;

en wijders dat op de tweede dagh na voors. vereeniging voornoemde Aldert Landman de req'te de sleutel van de kas daar haar goet in lagh beneffens de huwelijkse voorwaarden heeft afgeeijst daartoe gebruijkende veel quade bejegeningen;

dat al verder eenige korte tijt daarnae op een sekere avond deselve Landman met schelden en vloeken tegens sijn vrouw sodanigh een tumult en geraas in huijs heeft aangeregt, dat de buuren voorde deur quamen.

Verder verklaart sij deposante seer wel te weten [p.3] dat hij Landman, 't gelt inde huijshoudinge benoodigt uijtgeeft tot het allergerinste ja tot een duijt mostaart toe, omdat de req'te geen directie, of eenig bewint inde huijshoudinge heeft, dat hij selfs de deur van de trap somwijlen toe heeft geslooten, om de req'te het naboven gaan te beletten, omme nae haar linnen op solder en andere goederen te kunnen sien, en dat wanneer 't gebeurde dat gem'te deur eens openstonde, en de vrouw ten eijnde voors. nae boven was gegaan, hij inmiddels op de vesten ging wandelen, om te sien, of de vrouw ook uijt een venster keek, of met ijmand sprak;

dat hij Landman om de req'te 't uijtgaan te beletten haar klederen en cleijnodien tot lijffciraad dienende opgesloten houdt, ten welken eijnde hij de sleutels van alles onder sigh is hebbende;

dat al verder de requirante [Anna de Roeper] geen verkoop van eenige winkelwaren, selfs hoe gering magh doen, maar dat sulx geschiet of door hem [Aldert] Landman selfs, of hij uijtgaande, sulx door hem aanbevolen word aan de knegt genaamt Ignatius Otto, ruijter onder de compagnie van de ritmeester van Dorp*, [p.4] die dan in dien tijt van alles den ontfangst heeft, en dat sij deposante dikwils gehoort heeft, dat gemelte Landman sullende uijtgaan tegen opgemelte kneght in praesentie van de req'te heeft gesegt,

<< ik stel u tot meester en opsighter van alles wat in de huijshouding omgaat; >>

dat de deposante [Grietje Pieters] gehoort heeft, dat die knegt [Ignatius Bernard Ott] daarop tegens de req'te heeft gesegt,

<< vrouw dat sijn goede duytse woorden, hoort gij die wel, >>

waarop de requirante antwoorde,

<< jae ik hoor 't wel, soo sal ik u als een verklicker moeten aanmerken, >>

en dat de knegt de req'te wederom heeft beantwoord, seggende,

<< vrouw dat is op die manier geen leven voor u; >>


door alle welke behandeling de req'te geen de minste mainiance van penningen heeft, en als opgesloten word gehouden, jae minder als een jong kind ten dien opsigte word getracteert, 't welk oorsaak geeft, dat als req'te sig daarover aan haar man voornt. beklaagt, hij daarentegen met afgrijselijk vloeken en schelden tegen de req'te uijtvaart, welke manier van leven en handelwijse van een man tegens sijn vrouw voor haar deposante [p.5] die anders seer genegen is, omme onder de goedeluijden een stuijver gelt, en de kost te verdienen, met geen goede ooren ofte oogen langer heeft kunnen worden aangehoort, ofte aangesien, waaromme sij dep'te aan hem Landman te meermalen opentlijk heeft verklaart, sigh in sodanige huijshouding niet langer te kunnen ophouden, maar dat sij liever haar dienst wilde quiteren, gelijk sij op gisteren avont ook gedaan heeft, en met veel stribbeling en korting van haar ordinaris loon door hem Landman is voldaan geworden;

laatstelijk verklaarde de dep'te noijt te hebben gemerkt, gesien ofte gehoort, dat de req'te eenige de minste reden heeft gegeven ofte oorsaak is geweest tot alle desen, en meer andere in vroeger tijden tot veel erger quade behandelingen en mishandelingen door de req'te man haar aangedaan, ter contrarie, dat sij sig altoos als een ordentelijke huijsvrouw heeft gedragen.

Gevende sij deposanten voor redenen van wetenschap, ijder hun gedeposeerde in eijgen persoon te hebben gehoort, gesien, en [p.6] bijgewoont, en de laatste deposante nu twee en dertigh dagen, als werkster van smorgens tot savonts ten huijse voors. haar dienst heeft gedaan, en verder als in den text, bereijt sijnde desen (is't nood) nader te bevestigen.

Gedaan ten goeder trouwen int bijsijn van Jan van Righter en Hendrik van Zanten beijde alhier als getuijgen.

[w.g.]

Maritje Karels
dit merk stelde Grietje Pieters
Jan van Rigter
dit merk stelde Hendrik van Zanten
G. Groen, notaris

======================================

*Noot (1) zie ook zaak Maritje Sloos 1745: JvdP "neef" van Neeltje Beschier-Hendriks

Jan (Sijbrands?) van der Paden; NAH 2409/ 29-9-1734 volm. MC tijdens zijn uitlandigheid; VOC (JSP ? konstabelsmaat 1-1-1731 t/m 11-10-1733?); konstabel 16-10-1734 t/m 11-6-1738; idem 17-2-1739 t/m 5-8-1744; idem 9-12-1744 tot ovl. 3-5-1745 op Kaap de Goede Hoop (begunstigde Marijtje Carels);
otr. 21-11-1733 geref. Hoorn (jonge man Kleine Oost/ jonge dochter Kruijstraat), geh. 6-12
Marijtje Carels (van Osnabrugge), ged. 3-12-1710 rf Hrn, d.v. Karel van Osenbrugge (geh. 1709 H) en Marijtje Pot (NB1 Jan van der Pade wordt ook genoemd in stukken mbt Maritje Sloos 1745/ NB2 een andere Jan vd Pade jm Alkmaar tr. 1735 Gijsbertje Schouten)

*Noot (2) Over familie Landman-Roeper en connecties met fam. Ott, zie hier.

Oprechte Haerlemsche courant, 18-3-1738
*Noot (3) Ritmeester Frederik Carel van Dorp was in 1738 commandant geworden van de Lijfcompagnie van Brigadier Baron van Drymborn (Drimborn). Ignatius was vermoedelijk ruiter in deze lijfcompagie vanaf ten laatste 1727 (doch vermoedelijk al eerder) t/m 1738. Deze compagnie lijkt achtereenvolgens gelegerd te zijn geweest in de volgende garnizoensplaatsen (voor zover tot nu toe bekend): [!lijst nog in bewerking!]
  • Den Bosch: 1715 - 1716 (DTB sporen nov. 1714 - aug. 1715: huwelijken te Geertruidenberg, maar garnizoen was Den Bosch)
  • Bergen op Zoom: 1716 - 1719 (DTB sporen aug. 1716 - jul. 1718)
  • vermoedelijk Arnhem (of Kampen?): 1719 - 1721
  • Deventer: 1721 - 1725 (DTB sporen sep. 1722 - nov. 1723)
  • Breda: 1725 - 1728 (DTB/NA sporen jan. 1727)
  • Venlo: 1728-1731 (DTB sporen mei 1729 - apr. 1731)
  • Hoorn: vanaf 1730 (DTB/NA sporen v.a. apr. 1732)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten