zondag 30 juni 2013

1760 Februari 22 Pieter Ott voogd over kinderen Tromp


1756 September 26 volmagt Nicolaas Roos

N.A. HOORN 2490 (E. Langewagen) 26.9.1756

Desen 26 september Anno 1756
Compareerde voor mij Elbert Langewagen openbaar notaris bij den Ed: Hove van Hollant geadmitteert, binnen Hoorn residerende, ende de nabeschreven getuijgen.

Den E: Pieter Otto meester kleermaker binnen dese stadt, mij notaris bekent, welke comparant bij desen verklaerde te constitueren ende volmagtig te maken d' Heer Nicolaas Roos oppermandatoor van Comp: Werk volk op Batavia, omme sijn comparants persoon soo op Batavia, als op alle andere plaetsen in Nederlands India alomme te representeren, en sijn goet reght voor te staan, sijne saaken en goederen te regeren, administreren, te koopen, te verkoopen, soo roerende, als onroerende goederen, brieven van opdracht, en quijtscheldinge te doen opmaken, gelden op interest te trecken, schulden [p.2] in te vorderen, penningen te ontfanghen‚ quitantien te geven, ende voor namaning in te staen, wijders omme alle erffenissen en makingen een te vaerden, ofte niet
vervolgens met alle ende een ijder te handelen, te anorderen(?), transigeren, alle actens van wat natuur die mogen zijn te passeren, voor de naerkominge van dien hem comparant te verbinden, ook om in regten te verschijnen op ende jegens een ijgelijk soo eijsschent als verwerende, te procederen, en doen procederen, soo als naer stijle van de resp: regtbanck, vierscharen ofte hoven van justitie behoort gedaen te worden, de saek of saken ten uijt eijnde toe te vervolgen, te arresteren, interdueren, executeren als mede van de nadelige vonnissen te provoceren, ende generalijk soo in als buijten reghten alles uijt te voeren 't gunt hij comparant selffs tegenwoordigh zijnde souden vermogen te doen.
[p.3]
Houdende hij comparant mede voor in desen vervat indien in 't een of ander voorval enige nadere last vereijscht moght werden alsoo dese wert verleden voor generale, en speciale procuratie ad negotia, en ad lites, in der ruijmster forma, alles met maght van substitutie en belofte van approbatie, en ratificatie, onder verbant en submissie als naer reghten.

Aldus gedaen in 't bijzijn van Joost Pietersz en Pieter Fonteijn, burgers alhier als versogte getuijgen

Pieter Otto
Joost Pieters
Pieter Fonteijn
quod testor E: Langewagen nots:






1754 maart 4 Frans Otto, voorjarig matroos

N.A. HOORN 2490 (Elbert Langewagen) 4-3-1754

Desen 4: maart A(nno) 1754 compareerden Voor mij Elbert Langewagen openb(aar) not(ari)s bij den Ed(ele) Hove van Hollant geadmitteert, binnen Hoorn residerende, ende de nabes(chrevene) getuygen

Tomas Horst en Adam Caldenbagh gewesene ruyters ten dienste deser landen, beyde wonagtig binnen dese stadt, van genoegsamen ouderdom om de getuygen en in desen vervat te geven dewelken ten versoeken van Maria Cornelia Herrel, weduwe van Ignatius Otto‚ ende hare drie kinderen Pieter Otto, Ignatius Otto, en Anna Maria Otto, in huwelijk verwekt bij de selve hare overledene man, alle mede binnen dese stadt wonagtig exceptio Ignatius Otto, die uytlandig is, hebben verklaart 't gunt volght:

dat sij dep(osanten) verscheydene jaren agter een anderen seer wel hebben gekent, de weduwe req(uirante) in desen beneffens hare familie en kinderen.
dat sij dep(osanten) vervolgens ook seer wel weeten dat enen Frans Otto, voorjarig matroos in dienst van de E(dele) oostind(ische) comp(agnie) ter camer alhier, met het schip Rijnhuyse 1741 uytgevaren en volgens berigt 1744 op Casperdam bekent geweest en sedert die tijd vermist geraakt, mede is geweest een soon van de weduwe regfi(uirante), en volle broeder van voors(chrevene) hare drie kinderen, dat de selve ten tijde dat hij uytvoer was jongman ongetrouwt, en in gevalle hij overleden mogt zijn, alhier te lande alsoo alsdan tot zijne eenige en algehele erfgenamen heeft nagelaten de weduwe req(uirante) sijn moeder, mitsg(aders) sijne twee broeders en suster bevoren gemelt, ingevolge het versterf regt van desen gebruykelijk.

waer mede de getuygen dese hare verklaring sluyten, gevende voor reden en van wetenschap hare omgang met de req(uiran)te en haer familie waar door zij wel weeten dat in cas van overlijden van Frans Otto voorn(oem)d geen andere of meerdere erfgenamen alhier te landen heeft, als diegene dew(elke) in desen zijn genoemt, te vreden zijnde dese (ist noot) nader te sterken aldus gedaan in't bij zijn van Joost Pieterse en Pieter Fonteyn burgers alhier als getuygen.

Thomas Horst
Adam Kaeldenbach

Joost Pieterse
Pieter Fonteyn
quod testor E(lbert) Langewagen not(ari)s






1753 September 7 testament Maria Cornelia 'Herder' Herrel

Notarieel archief Hoorn 2445 acte 38 DIRK KRAB [scan nr. 265-266]
(ontdekt 1-10-1987)

Op heden den 7 september anno 1753 compareerde voor mij Dirk Krab openbaar notaris ende voor de naargenoemde getuygen de Eerbaare Maria Cornelia Herder Weduwe van Ignatius Otto wonaghtigh alhier nij notaris bekent‚ siekelijk te bedde leggende dogh wel bij haar verstandt dewelke verklaarde uyte haar Vrije Wille ende sonder van iemandt misleijdt te sijn genegen te wesen van haare naar te latene goederen te disponeren ende te bevelen als volgt soo verklaarde sij testatrice om sonderlinge redenen haar gemoedt daar toe bewegende te prelegateren voor uijt te maken ende te bespreken aan haar doghter Anna Maria Otto een somma van 't sestigh gulden tegen het gene jaar soon Pieter Otto en Ignatius Otto rees hebben genoten en soo haare kinderen off derselver voogden met dese haare welmenende dispositie niet te vreden waren soo verklare sij haare andere kinderen tot erfgenamen te stellen in de naakte ende bloote legitime portie haar naar scherpheijt van regten competerende sonder meer ende stelt als dan tot haar eenige absolute ende volkomen erfgenaam haar gemelde doghter Anna Maria Otto met volle regten van erfgenaam stellinge ende met uijtsluijtinge van allen anderen stellende tot voogden over haer onmondige erfgenaamen de Heeren Aldert Lantman* ende Gijsbert van Krimpen*, omme na haar overlijden haar lijk een behoorlijke begraaffenisse aan te doen, ende sulx aan te doen, ende sulx verrigt hebbende haare gantsche nalatenschap tot gelt te maken, en gevende en demanderende aan haar soodanige verdere ample en breede magt als aan voogden maar eenigsints kan en magh werden gegeven met uijtsluijtingh van de weeskamer 't geregt ende allen anderen.

T geent voorschreeven staadt verklare sij testatrice te wesen haar uijtterste ende laaste wille begerende dat deselve alsoo stiptelijk sal worden naegekomen als testament codicil off anders soo als deselve best sal konnen bestaan.

aldus gepasseert in Hoorn voorsr ter presentie van Davit Kock ende Jan Berkhoudt als getuijgen

dit X merk is bij Maria Cornelia Herder selff gestelt
David Kok
dit + merk is bij Jan Berkhoudt gestelt
Mij Present Dirk Krab openbaar notaris
====================================

[NB voor Aldert Lantman zie hier, Gijsbert van Krimpen hieronder]

Gijsbert van Krimpen/ Gijsbertus van Crimpen, imp.ovl. 30-9-1775 Hoorn, fl.30, begr. 3-10 gr.kerk zuidzij 131, fl.8, apothecar (1748, 1759);
geh. 29-1-1741 Gouda (otr. Hoorn 14-1 jm Hoorn/ jd Gouda)
Johanna Venroij
Kinderen:
  1. Maria, ged. rk st.Fran. 9-11-1741 Hrn get. Marijtje van Haren loco Lucia Donckers 
  2. Jacobus, ged. 18-11-1742 Hrn get. Diwertje Stam loco Jacobus van Crimpen
  3. Joannes Theodorus, ged. 8-6-1746 Hrn get. Maritje Willems loco R.D. Theodorus Donckers et Lucia Donckers
  4. (kind, begr. 28-7-1757 Gr.kerk noordzij 273, fl. 4)
G. van Krimpen in NAH
12-8-1748 not. de Roodt
1764 not. van Hogen akte 108
1775 not. Groot (met broer Jacobus apothecair) aktes 182-183
31-8-1775 not. van Beek
======================

David Kok, z.v. NN en Elsebe Pothast (in 1731 won Beverongen, Westphalen), imp.ovl. 16-1-1784 Hrn fl.3;
geh. (1) 23-9-1731 Hrn stadhuis, otr. 8-9 (jm Westerdijk afk Westfalen/ jd Kerksteeg v Hrn)
Aaltje Laverre, imp.ovl. 26-3-1748 fl.3;
geh. (2) 3-11-1748 Hrn stadhuis, otr. 19-10 (wedr. Kerksteeg afk. Beveronge/ jd Turfhaven afk Ameland)
Antje Jacobs
Kinderen (mogelijk meer):
  1. Jacob, ged 6-7-1750 rk Hrn get. Emerentia Corton, Catharina Jacobs
  2. Petrus, ged. 16-7-1751 Hrn get. Imerentiana Corton loco Catharina Jacobs
  3. verder zoeken v

1753 April 6 koop huis Ramen


1753 Maart 26 obligatie 'duijsent gls"


NB genoemde overdracht bij notaris Jb. van Beek 24-4-1742 is niet gevonden


1752 April 24 'Ingenasius Otto de ijonge'

[gevonden mei 2021, met nieuwe transcriptie-zoekmachines]
VOC-archief, inventarisnummer 6854 (scan 149) en inventarisnummer 6877 (scan 717): testament Willem Adriaan van Este, Coupang op Timor, 16-12-1759
Aanstelling exec. test. o.a. Ignatius Otto, ondermeester

VOC-archief, inventarisnummer 8354 (scan 142): Timor 15-9-1760 verzoek van o.a. den ondermeester Ignatius Otto
"Guarnisoen thans niet meer als ’t bepaalde
uytmaakt.
So versoeken ook de navolgende personen
seer submis om verbetering mits Expiratie
van tijd die Wij ingevolge van uw hoog Edelh=s
ordre bij ’t reglement vervat op een nieuw
verband en op hoop van gunstige goedkeuring
in so verre blijkens gemelde resolutie verbeterd
hebben als.
den ondermeester Ignatius Otto, [...]" geen handtekening
 
= = =
 
Notarieel archief Hoorn 2421 JACOB VAN BEEK 24-4-1752

Op desen 24e April 1752
Compareerden voor mij Jacob van Beek openbaar Notaris bij den Hove van Holland geadmitteerd‚ binnen de stad Hoorn residerende ende de nagenoemde getuijgen:

Ignatius Otto de jonge wonende binnen dese stad, in den jare 1749 in dienste van de Oostindische Compagnie ter alhier, met het schip 't wapen van Hoorn‚ als derde meester uijtgevaren na oostindiën, ende met het selve schip in desen lopende jare thuijs gekomen:
staande den comparant nu wederom op zijn vertrek, als tweede meester, in dienste van de oostindische compagnie ter camer voorn., met het schip Stralen na oostindien.
Zijnde den comparant (voor zo veel des noods) geadsisteert met zijn vader en moeder Ignatius Otto, ende Maritje Cornelis beijde alhier:

ende verklaarde also bij dese te constitueren ende volmagtigh te maken zijn broeder Petrus Otto, mede alhier wonagtig, omme gedurenden zijn comparants absentie, ofte uijtlandigheijt, van de Edele Heeren Bewinthebberen van de oostindische compagnie ter camer Hoorn, ofte haar Ed: ordre, te versoeken vorderen en ontfangen elle zijne te goed hebbende en te goed krijgende gelden, volgens de soldijboeken of andere bescheijden, reets onder gemelde Heeren berustende ofte nog overtekomen; alsmede, van de Edele Heeren Bewinthebberen van de oostindische compagnie, ter camer Amsterdam, ofte haer Ed ordre: te versoeken vorderen, ende ontfangen alle zodanige maand gelden hem comparant competerende als eenige geinstitueerde erfgenaam van wijlen Ernst Hendrik Sijst, ondermeester op 't oostindische compagnieschip 't Wapen van Hoorn voorn:, blijkens desselfs dispositie Testamenteir, gepasseert binnen boort, voor Jacobus Greve‚ schipper op voorsh. schip ten overstaan ende ter presentie van den Bootsman Jan Evertsz en den constapel Willem Rolster als getuijgen in dato den 30 november 1751 (mij Notaris in originalie vertoond.) over zulx zo in 't een als ander voors[chre]ven geval, van den ontfangst quitantien passeren, de vereijscht wordende cautien te prosteren, ende voor namaningen in te staan, mitsgaders alles meerder te doen ende verrigten 't gunt sal worden vereijscht, en den comparant selfs present zijnde, zoude kunnen, moeten, en behoren te doen; belovende voor goet vast ende van waarden te zullen houden, wes uijt kragte deses door den geconstitueerde zal worden gedaan ende verrigt alles met magt van substitutie; onder verband en submissie als naar Regten.

Gedaan in Hoorn present Pieter Broekhuijsen chirurgijn en Jacob Mullers Backer beijde alhier als versogte getuijgen
Ingenasius otto de ijonge
Pieter Broeckhuijsen
Ignatius Otto
dit merk X stelde Maritje Cornelis
Jacob mullers
Mij present J v. Beek notaris






1751 Augustus 20 erfenis oom Jan Bont

N.A. HOORN 2444, 20-8-1751 notaris Dirk Krab

56
Op heden den 20 aug. anno 1751 compareerden voor mij Dirk Krab openbaar notaris etc ende voor de naargen[oem]de getuygen sr: Johannes Brinkink in huwelijk hebbende de eerbaare Jannetje Sloos ende deselve Jannetje Sloos ten dese met haere man geadsisteert ende tot het naarvolgende mede geauthoriseert ende sr: Pieter Otto in huwelijk hebbende de eerbaare Maritje Sloos ende deselve Maritje Sloos ten desen mede met haere man geadsisteert ende tot het naarvolgende geauthoriseert welke comp[aran]ten wonaghtigh binnen dese stadt mij notaris bekent verklaarden, de goederen die sij compten: met malkanderen in gemeenschap hebben beseten afgekom van haere ouders, als mede de goederen afgekomen ende door de compten: geerft van haar oom Jan Bont, nuw omtrent twee jaren geleden te hebben geschift gescheyden ende verdeelt sulx ende in dier voegen, dat ieder van de comparanten daar van sijne geregtige portie ende aandeel bekomen ende ontfangen heeft sonder dat er tusschen de compten: iets in gemeenschap is behouden belovende ieders aangedeelde gerustelijk ende vredigdelijk te sullen laten possideren ende besitten, sonder daar tegens iets te doen off gedogen gedaan te worden in regten, noch daar buyten affstandt doende ten dien eynde van relieff reductie herdeeling ende alle middelen des regte hier tegen practicabel, ende dewijl ten tijde der verdeelinge geen behoorlijke acte van deeling is gepasseert soo verklaarden de compten: dese acte te passeren over ende weder voor een volkomen acte van quitantie ende indemnieteyt, dat den een tot laste van den anderen sijn aanbedeelde en nae sig genomen goederen, ende capitalen niet te pretenderen ofte te eyschen heeft verbinde sij compten: over ende weder haere personen en goeden als naar regten ende op dat dese ten allen tijden soude strekken tot bewijs soo hebben sij compten: hier van gemaakt dese acte in form dat aldus passeerde binnen Hoorn ten presentie van sr: Adrianus Brouwer ende Teodorus Staveringh als getuygen
[Was getekend:]
Johannes Brinkink
dit + merk is bij Jannetje Sloos selff gestelt
Pieter Otte
Maarje Sloos
Adrianus Brouwer
Theodorus Stavering
Mij present
Dirk Krab openb. nots.




1749 Augustus 29 Huwelijk Pieter Ott & Maritje Sloos

Notarieel archief Hoorn 2522-232 WORMBOUT VAN HOGEN 29-8-1749

(de comp. getuijgen tot geen 2000:- gegoet te zijn)

In den Naeme des Heeren Amen
Bij desen zij kennelijk dat in den jare a 1749 op den 29 augustus compareerden
voor mij Wormbout Van Hogen Openb Notaris bij den Ed Hove van Hollant geedmitteert, binnen Hoorn residerende ende de nabesr. getuijgen

D E Pieter Otto Meester kleermaker en sijn huijsvrouw D Eerb Maritje Sloos burgers binnen dese stadt mij notaris bekent, gesont van lighaemen en met goet verstant, dewelke uijt overdenkinge van de sekerheijt des doots en onsekere uure van dien, verklaarde alvorens haer onsterffelijke ziele te recommenderen inde genadige en barmhertige handen Godes, en hare doode lighamen een Christelijke begravinge; dat haer laeste en uijtterste wille, sonder dat sij comp[arant]en daer toe sijn misleijt (soo sij seijde) sal bestaen in t gunt volgt;

Eerstelijk herroepen de comparanten doen te niet alle sodanige testamentaire, ofte andere uijtterste dispositien‚ als door de comp. voor dato deses mogten wesen gepasseert, niet willende dat een van dien het minste effect sullen genieten

Waarop dan koomende ter dispositie soo verklaere de comp. malkanderen over ende weder over ende sulks den eerststervende de langstlevende te institueeren ende bij desen te stellen tot sijn ofte haer Erfgenaem, van alle het gunt de eerststervende met er doodt sal komente ontruijmen en natelaten‚ dog soo den testateur den eerststervende mogt sijn, en sijn ouders Ignatus Otto, en Maritje Cornelis beijde wonagtig binnen dese stadt, te samen of een van beijden als dan in leven sijn, in dat geval soo stelt en institueert den testateur deselve sijne ouders of die van deselve als dan in leven sal wesen tot sijn testateurs mede erfgenaam in de bloote legitima portie, sonder meer haer naer regten competerende sulks alles met volkomen regt van erfstelling en uijtsluijtinge van allen anderen.

Naer dat het gunt voorsz is aen de comp. van woort tot woort sijnde voorgelesen verklaerde de selve daarin te sijn vervat haer laeste en uijtterste wille begerende dat 't selve nae haer doodt sal bestaan als testament codicil ofte soo 't selve best naer regten sal kunnen en mogen bestaan all waren alle solemniteijten niet waargenomen.

Aldus gedaan ten huijse van de comparanten int bijsijn van Alexander Lippits* en Jacob Mullers burgers alhier als versogte getuijgen

Pieter Otto
Maartj Sloos
Alexander Lippits
Jacob Mullers
Qoud Testor Wormbout van Hogen, Notaris

[*Voor genealogie Lippits, zie nieuw bericht 11-11-2018]





1745 December 14 en 17 valse getuigenissen

NAH 2418, notaris Jacob van Beek: verklaringen op verzoek van Wouter Alkmaar tegen gezusters Sloos, i.v.m. buitenechtelijke zwangerschap van Maritje.
~ ~ ~

Op desen 14e december 1745 compareerden voor mij Jacob van Beek openbaar notaris bij den Hove van Holland geadmitteert, binnen de stad Hoorn residerende, ende de nagenoemde getuijgen:
Pieter de Ruijter ende zijn huijsvrouw Maritje Andries, gewoont hebbende op 't Smerighom, naast Jannetje en Maritje Sloos, dogh nuw wonagtigh inde molensteeg alhier: zielen van genoegsame ouderdommen, om de waarheijt te getuijgen
dewelke ten versoeke van sr. Wouter Alkmaar commissaris van de kleijne saken, en wijnoper mede alhier, hebben getuijght ende verklaard hoe waar is

dat Jannetje en Maartje Sloos, dikwils ten huijse van hem deposant plegen te komen om een buurepraatje, en hem als familiaire huure te besoeken, en alsoo menigen avond bij hem hebben gepasseert.

dat laatstleden vastenavond drie jaren geleden het gebeurt is, dat voorn. Jannetje en Maartje Sloos also ten zijnen deposants huijs wesende, gekomen seker ongetrout persoon (om redenen niet te noemen) des avonds mede ten zijnen huijse quam coffij te halen,
dat die persoon, merkende of wetende dat Jannetje en Maritje Sloos agter saten, hem deposant vraagde off hij wel mogt agter bij haar gaan,
dat hij deposant zulx toestaande, die persoon daarop nae agteren gingh.
dat hij dep. te rade wierd, vastenavond te houden, de voorn. Jannetje en Maritje Sloos, nevens dienongetroude persoon, en nog ijemant anders heeft getracteert op brandewijn met suijker.
dat hij dep. sijn hand vol houdende, ende voorn, sijne gasten, niet weijgerigh wesende, bij deselve en wel speciaal bij Jannetje en Maritje Sloos rijkelijk brandewijn met suijker is gedronken.

Marijtje Andries (doe nog zijnde dienstmeijt bij voorn. hare man) verclaard particulier, dat sij eens na voren gegaan zijnde, onderwijlen Jannetje Sloos, die nae huijs wilde, uijtliet, en een weijnig tijt daar nae weder aghter komende, Maritje Sloos vond sitten op de knie van dien ongetroude persoon, hebbende sij geen rijglijff aan, en haar boesem open, sittende in een onbetamelik postuur, latende haar op een seer onmanierlijke wijse van dien ongetroude persoon aangrijpen, handelen en bevoelen, in soo verre dat sij dep., haar daar aan ergerende‚ tegen voorn. Maritje Sloos uijtvoer, wel foeij Maritje, sitje daar zoo? sij Maartje Sloos dat beantwoorde met te seggen, wel nouw Marijtje is daar zoo veel aangelegen? ik doe er geen quaad aan, 't gaat met de vreught en de soetigheijt door, off diergelijke woorden in substantie.

Pieter de Ruijter en zijn huijsvrouw Marijtje Andries verclaren beijde, dat een wijle tijts voor dat dien ongetroude persoon voorn. Maritje Sloos op zijn knie hadde gehad, denselve ongetroude persoon sijn goutbeurs overgaff aan een andere persoon aldaer mede present, seggende ik sal het wel eens weder halen, ik betrouw 't bij mij niet, waar over met malkander aan de praat gerakend seijde die ongetr. pers., op wiens knie voorn. Maritje Sloos naderhant quam te sitten, 't zijn niet alleen hoeren, maar 't sijn dieve hoeren, zulx duijdende op Jannetje en Man'tje Sloos.

Pieter de Ruijter verclaard particulier, dat als wanneer Jannetje Sloos 's anderen daags morgens bij hem quam, hij dep. voorn. Jannetje Sloos daar over aansprak, seggende hoe kunt gij uw alsoo laten uijtschelden voor hoeren en dieve hoeren hoe kunt gij dat verdragen? Voorn. Jannetje daarop seijde, dat is niet waar, dat is niet geschiet.
dat hij deposant wel wetende dat sulx al waar was selve willende bewaarheijt hebben voorn. persoon savonds daaraan versoght bij hem te komen, nevens Jannetje en Maaritje Sloos, gelijk ook dan te samen quamen
dat hij dep, denselve persoon in presentie van voorn. Jannetje en Maartje Sloos daarop heeft afgevraaght, off hij de gepasseerde naght, onder 't overgeven van sijn goudbeursje, niet geseght hadde, dat sijluijden beduijdende daar mede Jannetje en Maritje Sloos, niet alleen waren hoere, maar dieve hoeren, dien persoon, toen nughteren en wel in staat wesende daarop rondborstig in haar presentie antwoorde ja, dat ik van de naght geseijt heb, dat seg ik nog en dat houw ik staande, en daar blijff ik bij, off diergelijke woorden in substantie.
dat 't selve bij Jannetje en Maritje Sloos, met stilswij gen wierd beantwoord, sonder ijets daar tegen ingebragt te hebben.
dat des niettegenstaande, nae dien tijt, voorn. ongetroude persoon meermalen bij Jannetje en Maartje Sloos, in huijs is geweest, en met malkander hebben omgegaan, meest bij avond en ontijden.

nog verklaard Pieter de Ruijter particulier, dat nuw omtrent twee jaren geleden, sonder eghter de nette tijt te kunnen bepalen, voorn. Jannetje Sloos, savonds om elf uuren, zooals hij deposant al te bedde lag, hem deposant heeft opgeroepen, en versogt met haar te gaan, om haar suster Marritje Sloos (die sij zeijde een swear overval gekregen te hebben, ten huijse van een vrouw die zij peet Maritje noemde, en op de turfhaven woonde) te helpen thuijs brengen dat hij deposant, al vrij wat daartegen aan sagh, dog eghter het selve niet kunnende weijgeren, met voorn Jannetje Sloos is gegaan na dat voorn. peet Maritje, wonende op de turfhaven, bij of naast de smit.
dat hij deposant komende ten huijse van dat peet Maritje aldaar de voorn, Maritje Sloos, in onmaght vond leggen op de vloer,
dat hij deposant haar ter deegh beschouwende en willende ophelpen, bevond, dat sij Maritje Sloos dronken was, van dronkenschap op de vloer lagh, en buijten staat was om selfs off alleen nae huijs te kunnen gaan.
dat hij deposant over dat geval wel wat gevoeligh en niet wel in den sin was, eghter de moeijten nam, van haar Maartje Sloos, in die gestalte te helpen thuijs brengen,

verclarende wijders de deposanten beijde, dat sijluijden, dikwils, bij naghten en ontijden onderscheijden manvolk ten huijse van meer voorn. Jannetje en Maartje Sloos, hebben gehoort ende vernomen, en veelmalen groot rumoer op haar deur bespeurt.
dat het ook wel gebeurt is, dat in sulken geval, voorn. Jannetje en Marìtje Sloos aan hem deposant riepen om hulp, dogh dat hij deposant sigh niet gaarn in rusi en ongemak willende steken, sigh binnen sijn deur hieuw.
dat als Jannetje Sloos dan smorgens daaraan bij hem deposant quam om regenwater, hij deposant wel tegen haar zeijde, Jannetje wat heeft vande naght weer en groot gewelt aan uw huijs geweest, zij dan meestentijts daarop niet veel antwoorde, maar ten eenemaal stil sweegh.

gevende voor redenen van wetenschap hunne eijgene ondervinding, en al hun gedeposeerde te hebben gehoort, gesien en bijgewoont, presenteerende 't selve des gerequireert onder eede te bevestigen

compareerde mede Dirkje Koelemans, huijsvrouwe van Jan Visser wonende alhier, mede van genoegsame ouderdom om de waarheijt te getuijgen, dewelke ten versoeke als voren heeft verclaard
dat laatstleden st. Claas avond den 5. deser, zoo als sij quam gaan voor de herberg 't ongemaakte schip tusschen tien en half elven seker heer haar deposante op sij schoot en haar aansprak.
seggende vrouwtje, of susje weet gij mij niet te wijsen waar de Sloosjes wonen? sij deposante daarop, ja, moet gij bij die hoer wesen‚ hij weder ja, sij deposante met dien heer op 't smerighorn voortliep en hem aldaar 't huijs van Jannetje en Maartje Sloos aangewesen heeft.
dat dien heer aan 't voorsr. huijs kloppende, hem aanstonds wierd open gedaan, en deselve daarop binnen gelaten is geworden.
dat sij deposante de nieusgierigheijt hebbende off dien heer ook schielijk daar weder zoud uijtkomen, eenige tijt sig daaromtrent heeft opgehouden en haar oog op de deur van voorsr. huijs houdende tot dat het haar verveelde, sij deposante niet anders bespeurde off dien heer bleef daar binnen.
verclaarde wijders dat sij deposante dikwils en wel in den jare 1744 en bevorens, savonds is gekomen aan 't huijs van voorn Jannetje en Maartje Sloos, om waar te halen.
dat sij deposante dan ook wel dikwils bespeurt heeft dat aldaar geselschap was van manvolk,
dat het ook wel gebeurt is, dat sij deposante bij avondt vier manspersonen tegelijk op de stoep en op straat voor de deur van voorn. Jannetje en Maartje Sloos heeft gesien, die ook gesamentlijk aldaar in huijs wierde gelaten.
Gevende voor redenen van wetenschap mede haar gedeposeerde te weten bij eijgen ondervindingh en 't selve te hebben gehoord, gesien ende bij gewoondt.
Presenterende daaromme mede haar gedeposeerde, des gerequireert, onder solemneele eede te bevestigen.
Gedaan in Hoorn present Claas van Beek en Claas Roemersz als versogte getuijgen

[wg.] Pieter de Ruijter
dit merk + stelde Marijtje Anderies
dit merk + stelde Dirkje Coelemans
Claas van Beek
Klaas Roemersz
mij present J. v. Beek nots.





NAH 2418

Op desen 14e december 1745 compareerde voor mij Jacob van Beek, openbaar notaris bij den Hove van Holland geadmitteert binnen de stad Hoorn residerende, ende de nagenoemde getuijgen

Jan Wiggertsz wonende alhier als kneght in 't huijs van gemak bij de wester-poort, van genoegsame ouderdom om de waarheijt te getuijgen, dewelke ten versoeke van Sr. Wouter Alkmaar commissaris van de kleìjne saken, en wijnoper alhier, heeft getuijgt ende verklaard, hoe waar is

dat op seker st. Laurens kermis, drie a vier jaren geleden sonder de nette tijt te kunnen bepalen, alhier in voorsr. herberg quamen logeren drie heeren zoo als het scheen, met oogmerk om alhier kermis te houden; dat twee van die drie, hem deposant‚ toen ook als knegt aldaar wesende, vraagde off hij niet wist, off haar konde besorgen twee vrouwluijden, die met haar kermis soude willen houden; dat hij deposant daarop antwoorden ja, die twee heeren, dan is 't wel, besorgt se dan; dat hij deposant daarop is gegaan na Jannetje en Maritje Sloos, wonende alhier op 't smerighorn; dat hij deposant aan deselve Jannetje en Maritje Sloos te kennen gaff dat in 't huijs van gemak waren gekomen drie heeren om alhier kermis te houden; dat twee van de drie hem deposant hadde gevraagt na twee vrouwluijden om met haar kermis te houden.
dat sijn deposants gedaghten waren gevallen op haarluij; dat hij om die boodschap nu bij haar quam, en off zijluíjden daar toe niet wel genegen waren?
dat voorn. Jannetje en Maritje Sloos daarop aanstonds hebben geantwoord van ja, en dat sijluijden dat aannamen, met sulke off diergelijke woorden in substantie; dat kort daaraan voorn. Jannetje en Maritje Sloos sijn gekomen in 't huijs van gemak bij voorn. heeren, en een weijnigh tijts daarna met deselve sijn uijtgegaan, blijvende die heeren savonds en 's naghts buijten 't huijs van gemak en quamen niet voor dag thuijs; dat hij deposant 's naghts over straat en in de kermis wandelende, die twee heeren met Jannetje en Marijtje Sloos ook nog heeft aangetroffen gehoordt ende gesien bij malkander in een wafelkraam.

Nog verclaard den deposant, dat nuw omtrent twee jaren geleden, mede sonder in de nette tijt aghterhaalt te willen zijn, hij deposant op een avond om negen uuren is geweest ten huijse van Pieter de Ruijter doe ter tijt wonagtig op 't smerighorn; dat diestijts aldaar mede present waren de voorn. Jannetje ende Maritje Sloos; dat sijluijden gesamentlijk door voorn. Pieter de Ruijter wierde getracteert op een bitter janevertje, dat sijluijden uijt een flesje met malkander in 't rond, om dronken; dat meervoorn. Jannetje en Maaritje Sioos eijndelijk zoo ver heen quamen en van den drank sodanig bevangen en dronken wierden, dat ten eenemaal buijten staat waren en dat dat geselschap niet scheijden voor in de morgen stond bij gissingh om en aan drie uuren.

gevende voor redenen van wetenschap zijn eijgen ondervindingh en dat hij deposant al het selve hadde gehoort, gesien ende bij gewoont, presenterende zijn gedeposeerde onder eede nader te bevestigen

gedaan in Hoorn present Claas van Beek en Claas Roemersz als versogte getuij gen
[w.g.] ijan wiggerse
Claas van Beek
Klaas Roemersz
mij present J .v.Beek nots.



NAH 2418

Op desen 17e december 1745 compareerde voor mij Jacob van Beek, openbaar notaris bij den Hove van Holland geadmitteert binnen de stad Hoorn residerende, ende de nagenoemde getuijgen: Neeltje Hendriks, huijsvrouwe van Cornelis Beschier wonende alhier van genoegsame ouderdomme om de waarheijt te getuijgen, dewelke ten versoeke van sr. Wouter Alkmaar commissaris van de kleijne saken, en wijnkoper alhier, heeft getuijght ende verklaard

dat in het laatste thuis wesen van haare neeff Jan vander Paden uijt India zijnde geweest inde nasomer of herfst van 't jaer 1744 sij deposante hadde gehoort dat deselve hare neeff 's naghts, een en andermaal was geweest bij haar nigten Jannetje en Maartje Sloos wonende alhier op 't smerighom, sij deposante deselve hare neeff Jan vander Paden daarover had aangesproken, bij occasie, deselve daer nae, ten hare huijse was gekomen;  dat sij deposante tegen deselve Jan vander Paden hadde gesegt, wel foeij neeff, ik hoor dat gij
bij naght geweest zijt, een en andermaal, bij de nigjes Jannetje en Maaritje Sloos, wat doet gij daer snagts, gij zijt een getrouwt man, het past uw niet, gij hebt selfs een vrouw, en sij staan immers niet ter goeder naam en faam?

de voorn. Jan vander Paden haar deposante daar op tot antwoord hadde gegeven; ja nigt het is waar, ik hebber geweest, dog ik wist niet dat het sulke hoeren waren gelijk als ik er aan bevonden heb, het heeft mij gelt genoegh gekost, ik sal der noijt weder komen. Of diergerije woorden in substantie.

gevende voor redenen van wetenschap haar deposants eijgen ondervindinghen en haar gedeposeerde te hebben gehoort, gesien ende bij gewoont, presenterende 't selve des gerequireert, bij eede te bevestigen.

gedaan in Hoorn present Jacob van Beek de jonge en Claas Roemersz als versogte getuijgen

[wg.] dit + merk stelde Neeltje Hendriks
Jacob van Beek de Jonge
Klaas Roemersz
mij present J.v.Beek nots.


1745 November 24 Pietertje & Jannetje Sloos

N.A. Hoorn 2528 (Pieter Warius) 24-11-1745

Desen 24 November 1745 compareerden voor mij Pieter Warius Evertsz: Openbaar Notaris bij den Ed: Hove van Holland geadmitteert, binnen Hoorn residerende, ende de nabesr: getuygen.

Pietertje Sloos, weduwe van Pieter Cramer, burgeresse binnen dese stadt, out in de sestigh jaren [ze was 70 jaar], en Jannetje Sloos meerderjarige dogter mede alhier, mij Notaris bekend, de welke ten versoeken van den Wel Ed: Gestr: Heere Mr. Francois de Vicq, hooghschout deses stadts P: 0: hebben getuyght, hoe waar is en eerstelijk verklaart sij eerste getuyge, dat Wouter Alkmaar, jegenwoordigh commissaris, en wijnkoper binnen dese stadt, in de jaren 1743, en insonderheyt 1744 diverse malen des savonts aan, ende ten huyse van haar dep[osan]te is gekomen om te vragen of haar night Maritje Sloos ten haren huyse was, en haar niet vindende weder vertrock, dat hij onder anderen in den jare 1744 in de maant april of may sonder den precise tijd te hebben onthouden savonts nae gissinh halff elff uren wederom ten haren huyse is gekomen om Maritje Sloos op te soeken, doende sij dep[osan]te op sijn aankloppen de deur open met een brandende lamp in haar hand, en vragende hij Wouter Alkmaar aanstonts haar dep“; of Maritje Sloos niet in haar huys was, waarop sij dep'te antwoorde, van neen, en hij Wouter Alkmaar tegen haar dep'te "dat weet ik beter, ik heb haar gehoort", nemende daarop de lamp van haar dep'te en soekende alsoo haar huysje door, tot selfs op haar veld, dogh dat hij Maritje Sloos niet vindende ook weder ten haren huyse is uytgegaan; dat nadien tijd is gebeurt dat Maritje Sloos ten haren deposantes huyse te nayen, off als nayster, zijnde, meergemelte Wouter Alkmaar savonts ten negen uren al wederom bij haar dep'te ten haren huyse quam om Maritje Sloos op te soeken, als wanneer hij ook bij haar gekomen zijnde, soo langh bleeff dat Maritje Sloos, en sij dep'te te samen hadden gegeten; Maritje Sloos toen eerst haar dep'te huys uytgaande en hij Wouter Alkmaar ook haar terstont vervolgende;

de tweede dep'te Jannetje Sloos verklaart dat sij al eenige jaren herwaarts, en insonderheyt tsedert sij met haar suster Maritje Sloos bij den anderen in samenwoninge en huyshoudinge heeft geleeft, opt Smereghorn schuyns over Wouter Alkmaar in desen meermalen genoemt, heeft bemerkt, ende gesien, dat Wouter Alkmaar haar suster Maritje Sloos veeltijts quam besoeken en als sij niet thuys ofte uyt nayen was, haar opsogt, en vervolgde; dat hij dikwels savonts, insonderheyt int laatst gepasseerde jaar 1744 bij haar ten haren huyse is gekomen en dan haar suster voornoemt in haar dep'te preesentie, wel aanhaalde, kuste, en liefkoosde; even of hij vrijer van haar was, dat sij dep'te wel tegen hem Wouter Alkmaar heeft gesegt "Hoe kunje sulke malligheyt met mijn suster uythaale je bent immers een getrouwt man"; jae selve hem sulx wel heeft verboden, dogh dat hij dan haar altijt te gemoet voerde "Wel Jannetje ik sal haar geen quaet doen"; dat die conversatie haar dep'te dikwels tegen de borst streed, en daaromme hem veelmalen, als hij bij magt of ontijden aan haar deur quam kloppen hem heeft laten staan, en niet opengedaan, dog heeft sij wel bespeurt dat hij dikwels als sij dep'te niet thuys was des savonts bij haar suster quam twelk heeft geduert nae haar beste onthout tot october, ofte november vant najaar 1744 tsedert welke tijt sij niet heeft gesien dat hij verkeringe bij haar heeft gehad, of gehouden, verklarende de dep'te eyndelijk dat nae haar beste onthout nu omtrent twee jaren geleden is gebeurt, dat seker vrouwspersoon wonende op de dijk savonts ruym tien uren ten haren huyse is gekomen om lind te kopen en de deur aanstaande, hij Wouter Alkmaar, dies tijts vrij beschonken sijnde, de deur opendeed, en in huys quam vragende nae haar suster Maritje Sloos, en willende bij haar wesen, dog twelk sij dep'te tragtende te beletten en daarover woorden met hem krijgende, gaff hij haar dep'te slagen op de arm, en wilde met geweld in haar huys en bij haar suster blijven, dog twelk hem voor dien tijt, (vermits sij dep'te veel geraes maekte) mislukte en hij soo weder vertrock, betuygende sij dep'te dat niemant ter werelt ten minsten niet ten haren huyse eenige conversatie met haar suster heeft gehouden als Wouter Alkmaar, de welke haar suster ook altoos tegen haar heeft verklaart, de vader vant kint te sijn, waar van sij den 26 aug: laatstleden int kraambedde is bevallen en verlost, en hebbende dikwels onder dieren eede en betuyginge nog in de kraam leggende, en dodelijk swack sijnde, verklaart noyt nogte nooyt niet ijmant anders ter werelt als met Wouter Alkmaar te hebben gehad ofte gehouden eenige vleeselijke conversatie.

Marijtje Sloos ongetrouwde dogter out omtrent ses en twintigh jaren mede alhier verklaarde ten versoeken in den hoofde deses gericht, en wel eerstelijk als nogh in alle poincten en deelen te persisteren (nae dat het selve haar door mij Nots: weder was voorgelesen) bij haar gegeven, declaratoir van dato den 18 september laatstleden door haar, en mij getekent, wanneer sij deposante nogh wat siek, en swack, het selve houdende gevolgelijk voor in desen geinfereert, niet verdere verklaringe dat het gunt bij de eerste deposanten is gedeposeert geworden niet alleen is waar, ende waaragtigh, maar dat Wouter Alkmaar, al verscheyde jaren conversatie bij haar heeft gesogt en gevonden, en insonderheyt nu tsedert drie en meer jaren haar bijnae overal heeft opgesogt, en vervolgt, als ten huyse van Vrouwtje Collemans banketverkoopster alhier alwaar hij als sij daar was te nayen savonts quam om iets te koopen, nae haar vraagde, binnen bij haar quam setten, waarop Vrouwtje de Boer Colleman tegen haar seyde "als je malkanderen moet spreken gaan dan in de kamer", dagh waarop sij dep'te antwoorde "ik heb hem niet te spreken", waarop hij dan ook nae eenigh verblijff vertrocken is, gelijk hij ook wel bij avant en ontijden nae haar heeft gevraaght bij ende ten huyse van Marijtje Carels tans wed: van Jan van der Paden alhier, dat hij eyndelijk door al dat naeloopen, vlijen en aansoekingen haar soo verre heeft weten te bepraten, dat hij haar vervolgende, soo sij van de eerste dep'te quam mede in haar huys is gekomen, haar soenende, voelende en sodanigh stoeyende dat sij dep'te in de binnehaart op de gront is nedergeraekt en alsoo met haar vleeselijk heeft geconverseert, seggende meermalen "ik salje maineteneren", dat nae dien tijt hij dikwels en als haar suster uyt was met haar vleeselijk heeft geconverseert levende met haar even off sij sijn vrouw geweest was, seggende dan wel tegen haar onder liefkosengen‚ "ik woude wel dat je op een andere plaats en niet soo digt over mijnent woonde dan konde wij meer vrijheyt hebben, je moest in een andere buurt een huys buuren, ik salje niet verlaten blijff mijn ook maar getrouw, ik salje maineteneren, maar als ik wist datje met een ander verkeerde of wilde te doen hebben dan soud ik nooyt weder bij U komen" of diergelijke beloften en redenen in substantie, dat sij dep'te int best van de somer van den voorledene jare 1744 opt versoek van hem Wouter Alkmaar, en nae onderling overleg, met hem in een schuyt, als die van een uuren van dese stadt over Purmerent naar Amsterdam is gevaren, en daar om en aan seven uren aangekomen sijnde, heeft hij Wouter Alkmaar haar getuyge binnen Amsterdam (nae dat sij wel een halft uren hadden gegaan) geleyt in een herberg haar onbekent, hoe genaamt, of op wat straat staande, alwaar sij met den anderen dien avont hebben gegeten en gedronken, en naedien als man en vrouw met malkanderen sijn te bedde gegaan, hebbende hij haar dien naght meer als een ja verscheydene malen gebruykt en met haar vleeselijk geconverseert, als wanneer sij te samen smorgens opgestaan sijnde, nae het drinken van coffij hij Wouter Alkmaar haar dep'te uyt die herberg van daan heeft gebragt tot aan den dam en toen afscheyt van haar heeft genomen, als wanneer sij dep'te naar suster Jannetje Sloos mede getuyge in desen die sij wist dat toen te Amsterdam soud sijn van de schuyt heeft afgehaalt, en bij haar is gebleven, tot des nademiddags ten vier uren, als wanneer sij in geselschap van haar suster weder van Amsterdam is gevaren en te Purmerent gekomen sijnde, hebben sij dep'te en haar suster (die sulx mede verklaart) Wouter Alkmaar aldaar in een der herbergen bij de Beemsterpoort sien sitten, die in de roeft, en sij dep'te binnen in een en de selve schuyt naar Hoorn zijn gevaren, en eyndelijk dat wouter Alkmaar dat leven met haar heeft gecontinueert tot in de maand october of november 1744 als wanneer hij de laatste maal met haar vleeselijke heeft geeonverseert, dogh tsedert niet weder bij haar is gekomen, betuygende vervolgens als nogh heyliglijk met niemant anders de minste vleeselijke conversatie als met wouter Alkmaar te hebben gehouden; en die alleen vader van het kint waarvan sij den 26 augusti laatstleden is verlost te sijn;

De comparanten geven voor redenen van wetenschap als het zelve te hebben gehoort gezien ondervonden bij gewoont en voort als in den text te vreden zijnde (is 't noodt) dezen met solemneele eede te bevestigen.

Gedaan in 't bij zijn van den E: Hendrik Ennema, en Pieter Lap clercquen als getuygen.

+ dit is 't merk van Pietertje Sloos
+ dit is 't merk van Jannetje Sloos
Maartje Sloos
Hendrik Ennema
Pieter Lap

Sulx getuyge ik Pr: Warius Evertsz: nots:

1745-1750 Maritje Sloos


DTB 11 Hoorn, gereformeerde doop: den 31 dito (augustus 1745) - Jan (zoon van) Wouter . . . . . de moeder Maritje Jans

MARITJE SLOOS

Op 26 augustus 1745 bevalt Maritje Sloos van een zoon die ze Jan noemt en 5 dagen later (31 aug) gereformeerd gedoopt wordt te Hoorn. Volgens het doopboek is "de moeder Maritje Jans, de vader Wouter ...".  Ze is dan 30 jaar oud en ongehuwd. (Ze verloor haar vader op haar 6e en haar moeder op haar 19e levensjaar.)

Dit komt de kerkeraad (gereformeerde gemeente) ter ore en is agendapunt op de vergaderingen van 2 en 9 september. Men besluit haar na haar herstel van het kraambed ter verantwoording te roepen.

Op 18 september verklaart Maritje nog wat siek en swack, aan notaris Warius dat de gehuwde Wouter Alkmaar (commissaris Van de kleine zaken [1] en Wijnkoper, 33 jaar oud en al 11 jaar getrouwd, vader van drie kinderen [2]) alleen vader van dat haar kind en niemant anders te weesen omdat ze met niemant anders als met [hem] ooijt ofte ooijt eenige vleeselijke conversatie hadde gehouden. Op dezelfde dag stelt deze WA advocaat de Monchij en procureur Pereboom aan om hem te vertegenwoordigen in het proces, 't welk hij als verweerder genoodsaakt sal wesen te voeren tegens den Heere Hoogschout.

Twee dagen later (20 sept) begint dit proces. WA wordt ervan beschuldigd dat hij een getrouwt man sijnde, sigh selven niet heeft ontsien, omme na veel aansoek, vleijerijen, en persuasien Marijije Sloos, sijnde een ordentelijke ongetrouwde burgers dochter alhier, soo verre te seduceren ende te misleijden dat hij met haar vleselijk heeft geconverseert; en wel met die gevolgen dat sij door hem ged. is beswangert geworden en op den 26 augustus laatstleden van een soontje in het kraambedde is bevallen en verlost. Waardoor hij ged sigh schuldigh heefi gemaakt aan de zonden van overspel, dewelke volgens de eijgen woorden van den souverain deser landen, den toorn Godts verwekken ende ontsteken over de landen en volken daar onder die regneren en ongestraft gelaten worden. Zijn straf zal eruit bestaan dat hij wordt verklaart als eerloos ende meijneedigh met er daat te hebben verbeurt sijn officie en staat en voorts incapabel omme eenige staat ofte officie binnen dese landen ofie steden te mogen bedienen. Bovendien wordt hem opgelegd een boete van hondert Caroli guldens, ende wijders dat de vorengemelte boete sal werden gequadrupliceert.

Twee weken later (4 oct) antwoordt Pereboom namens de gedaagde WA dat de middelen en positiven van eijsch zijn fals versiert onwaarachtig door een infame hoer gepractiseert, tegens alle waarheijt gedivulgeert, en bij den eijsser zeer onvoorsigtig en al te onbedagt den ged. aangezegt en als waarheden geposeert, pleit daarom niet ontfanckelijk en bij ordine tot absolutie van dese zeer temeraire [3] eijsch en genome conclusie speciaal niet de costen, alles ongepro-indiceert en onvermindert alle zaodanige pretensien aft actien zoo in cas van hoon als anderstnts, als hij ged. in tijd en wijlen zoud willen doen en nemen zoo tegen den eijss. als Marijije Sloots [4]. Hij pleit dus niet alleen onschuldig, maar Wil zich zelfs het recht behouden schadevergoedingen te eisen van de schout of van Maritje indien zijn goede naam door deze zaak geschaad zou worden.

Een week later (11 oct) dient Johannes de Roodt, procureur van de schout, van repliek. Hij stelt dat het de onbeschaamtheijt selve is, dat de ged. den hr eijs. welke in dese amptshalven, en om het reght van de hoge overigheijt te bewaren, procedeert, niet alleen de stoutheijt heeft te insimuleren van onvoorsigtigheijt, en al te onbedaaghtsaamheijt in het entameren deser proceduren, maar selfs, dat de ged. sigh tot die vermetelheijt heeft laten vervoeren van daar en boven deswegens tegens dan hr. eijs. voor sigh te reserveren alle soodanige pretensien ofie actien, soo in cas van hoon als andersints  dat de ged. verders bij sijn antwoort doet sien dat hij omtrent het bij hem geperpetreerde overspel heeft een toegeschroeijde conscientie, wanneer hij den accusatie daarvan voor vals versiert en onwaraghtigh niet alleen komt af te schilderen, maar ook een eerlijke burgersdoghter (immers voor

[1] Iemand die kleine gedingen ‚ b.v. over schulden afhandelt.
[2] Althans, drie kinderen gedoopt (1735, 1736 en 1739). Of deze kinderen zijn blijven leven is me niet bekend.
[3] overmoedige
[4] Men nam de spelling van namen niet zo nauw als tegenwoordig. Het fout spellen van iemands naam kon echter ook minachting uitdrukken wat in dit geval niet ondenkbaar is.


soo verre den hr. eijs, bekent is) welke door hem ged. op alle mogelijke wijse is geseduceert en misleijdt geworden; voor een infame hoere komt te betighten, sullende den hr. eijs. in tijt en wijlen wel in staat sijn dan reghten genoegh te verifieeren. Hij slaat alle eventuele schadeclaims van de hand en blijft bij de eis van 20 september. Weer een week later (18 oct) heeft de gedaagde partij gereageerd op de repliek. De tekst van deze reactie is echter (nog) niet bekend. Waarschijnlijk komt die er op neer dat uitstel wordt gewaagd om bewijsmateriaal in de vorm van getuigenverklaringen te kunnen verzamelen.

De kerkeraad heeft inmiddels (28 oct) geconstateerd dat Maritje weer naar de kerk is geweest en besluit haar op de volgende vergadering (4 nov) te ontbieden.

Maritje geeft gehoor aan deze oproep en verschijnt op de vergadering van 4 november. De preses stelt haar met alle nadruk op een alderzielroerendste wijs haar zondig wangedrag van overspel voor ooge ... zij beleed daaraan schuldig te zijn en berouw te hebben van haar wangedrag, en storte daar over eenigsins trane. De vergadering besluit haar voorlopig onder "censuur" [5] te zetten. Haar komst
wordt geprezen, maar nogmaals wordt benadrukt de schrikkelijkheijd, grouwelijkheijd en verfoeijelijkheijd van die zonde. (N.B. Maritje heeft dus niets gezegd over WA'S betrokkenheid in deze zaak, Deze zal pas 3 maart ter sprake komen in de kerkeraad.)

Op 24 november leggen Maritje, haar zus Jannetje (33 jaar, ook ongehuwd) en hun tante Pietertje Sloos (70 jaar, weduwe) veklaringen af bij notaris Warius. Hieronder volgen de belangrijkste punten:
Pietertje verklaart dat WA in 1743 en vooral 1744 diverse malen 's avonds bij haar naar MS kwam vragen, o.a. eens (april of mei '44) om ± half elf 's avonds doende sij op sijn aankloppen de deur open met een brandende lamp in haar hand, en vragende hij aanstonts haar of Maritje Sloos niet in haar huijs was, waarop sij antwoorde van neen, en hij tegen haar, "dat weet ik beter, ik heb haar gehoort",
nemende daarop de lamp van haar en soekende alsoo haar huijsje door, tot selfs op haar veld, dogh dat hij Maritje Sloos niet vindende ook weder ten haren huijse is uijtgegaan.
Dat toen MS eens bij haar was om naaiwerk te doen, hij om 9 uur 's avonds kwam en net zolang bleef tot ze gegeten hadden en MS naar huis ging, waarop hij haar volgde.

Jannetje verklaart dat ze al enige jaren en vooral sinds ze met Maritje bij hun tante wonen op 't Smerighom (thans "Breed") heeft gemerkt en gezien dat WA Maritje vaak kwam bezoeken en als ze niet thuis was haar ging zoeken en volgen. Dat hij vaak 's avonds, m.n. het laatstleden jaar haar thuis bezocht en dan waar Jannetje bij was wel aanhaalde, kuste, en liefkoosde, even of hij vrijer van haar was. Dat sij wel tegen hem heeft gesegt "Hoe kan je sulke malligheijl met mijn suster uijthaale je bent immers een getrouwt man", jae selve hem sulx wel heeft verboden, dagh dat hij dan haar altijt te gemoet voerde "Wel Jannetje, ik sal haar geen quaat doen". Deze gang van zaken stootte haar dermate tegen de borst dat zij hem veelmalen, als hij bij nagt of ontijden aan haar deur quam kloppen hem heeft laten staan, en niet opengedaan. Zij heeft gemerkt dat hij later meestal kwam als Maritje alleen thuis was. Dit alles duurde voort tot october of november 1744. Verder verklaart ze dat nu twee jaar geleden seker vrouwspersoon wonende op de dijk savonts ruijm tien uren ten haren huijse is gekomen om lind te kopen en de deur aanstaande, hij Wouter Alkmaar, dies tijts vrij beschonken sijnde, de deur opendeed, en in huijs quam vragende nae haar suster Maritje Sloos, en willende bij haar wesen, dog twelk sij tragtende te beletten en daarover woorden met hem krijgende, gaf hij haar slagen op de arm, en wilde met geweld in haar huijs en bij haar suster blijven, dog twelk hem voor dien tijt, (vermits sij veel geraes maekte) mislukte en hij soo weder vertrock. Tenslotte meldt ze dat Maritje dikwijls nog in de kraam leggende, en dodelijk swack sijnde, haar heeft verzekerd noijt nogte nooijt niet ijmant anders ter werelt als met Wouter Alkmaar te hebben gehad ofte gehouden eenige vleeselijke conversatie.

Maritje zelf, out omtrent ses en twintigh jaren (ze was in werkelijkheid 30 jaar) bevestigt de verlaringen van haar zus en tante, en verklaart bovendien dat WA al verscheijde jaren conversatie bij haar heeft gesogt en gevonden, en ínsonderheijt nu tsedert drie en meer jaren haar bijnae overal heeft opgesagt, en vervolgt, als ten huijse van Vrouwtje Collemans, banketverkoopster alhier, alwaar hij als sij daar was te naijen savonts quam om iets te koopen, nae haar vraagde, binnen bij haar quam sitten, waarop Vrouwtje

[5] kerkelijke straf. waarschijnlijk betekent dit dat de betrokkene niet mag deelnemen aan het heilig avondmaal.


de Boer Colleman tegen haar seijde "als je malkanderen moet spreken gaan dan in de kamer ", dogh waarop sij antwoorde "ik heb hem niet te spreken", waarop hij dan ook nae eenigh verblijff vertrocken is.

Gelijk hij ook wel bij avont en ontijden nae haar heeft gevraaght bij ende ten huijse van Marijtje Carels tans wed: van Jan van der Paden alhier, dat hij eijndelijk door al dat naeloopen, vlijen en aansoekingen haar soo verre heeft weten te bepraten, dat hij haar vervolgende mede in haar huijs is gekomen, haar soenende, voelende en sodanigh stoeijende dat sij in de binnehaart op de gront is nedergeraekt en alsoo met haar vleeselijk heeft geconverseert, seggende meermalen "ik salje maineteneren". Dat nae dien tijt hij dikwels en als haar suster uijt was met haar vleeselijk heeft geconverseert, levende met haar even off sij sijn vrouw geweest was, seggende dan wel tegen haar onder liefkosengen, "ik woude wel dat je op een andere plaats en niet soo digt over mijnent woonde, dan konde wij meer vrijheijt hebben, je moest in een andere buurt een huijs huuren, ik salje niet verlaten blijff mijn ook maar getrouw, ik salje mainteneren, maar als ik wist datje met een ander verkeerde of wilde te doen hebben dan soud ik nooijt weder bij U komen", of diergelijke beloften en redenen in substantie. Dat sij int best van de somer van den voorledene jare 1744 opt versoek van hem, en nae onderling overleg, met hem in een schuijt, als die van één uuren, van dese stadt over Purmerent naar Amsterdam is gevaren, en daar om en aan seven uren aangekomen sijnde, heeft hij haar binnen Amsterdam geleijt in een herberg haar onbekent, hoe genaamt, of op wat straat staande, alwaar sij met den anderen dien avont hebben gegeten en gedronken, en naedien als man en vrouw met malkanderen sijn te bedde gegaan, hebbende hij haar dien naght meer als een, in verscheijdene malen gebruijkt en met haar vleeselijk geconverseert.

Als wanneer sij te samen smorgens opgestaan sijnde, nae het drinken van coffij hij haar uijt die herberg van daan heeft gebragt tot aan den dam en toen afscheijt van haar heeft genomen, als wanneer sij haar suster Jannetje Sloos die sij wist dat toen te Amsterdam soud sijn van de schuijt heeft afgehaalt, en bij haar is gebleven, tot des nademiddags ten vier uren, als wanneer sij in geselschap van haar suster weder van Amsterdam is gevaren. En te Purmerent gekomen sijnde, hebben sij en haar suster (die sulx mede verklaart) Wouter Alkmaar aldaar in een der herbergen bij de Beemsterpoort sien sitten, die in de roeft, en sij binnen in een en de selve schuijt naar Hoorn zijn gevaren.

En eijndelijk dat Wouter Alkmaar dat leven met haar heeft gecontinueert tot in de maand october of november 1744 als wanneer hij de laatste maal met haar vleeselijke heeft geconverseert, dogh tsedert niet weder bij haar is gekomen.
[6]

Tenslotte betuigt ze heijliglijk met niemant anders de minste vleeselijke conversatie als met Wouter Alkmaar te hebben gehouden, en die alleen vader van het kint waarvan sij den 26 augusti laatstleden is verlost te sijn.

Deze verklaringen worden bij de voortzetting van het geding op 6 december door de eisser (aanklager) getoond. De gedaagde zal het er niet bij laten zitten.

Op 14 en 17 december legt een vijftal getuigen op verzoek van Wouter Alkmaar verlaringen af die een totaal ander beeld schetsen.

Eerst komen een oud-buurman Pieter de Ruijter en zijn toenmalige dienstmeid Marijtje Andries‚ die inmiddels zijn vrouw is, aan het woord

N.B.! Marijtje Andries is een bekende uit de notulen van de kerkeraad: op 2 september 1745 is zij nog door aanhoudend wangedrag onder censuur.

Zij verklaren dat Jannetje en Maritje Sloos, dikwils ten huijse van hem deposant plegen te komen om een buurepraatje, en hem als familiaire buure te besoeken, en alsoo menigen avond bij hem hebben gepasseert.

Dat laatstleden vastenavond drie jaren geleden het gebeurt is, dat Jannetje en Maritje also ten zijnen deposants huijs wesende, gekomen seker ongetrout persoon (om redenen niet te noemen) des avonds mede ten zijnen huijse quam coffij te halen. Dat die persoon, merkende of wetende dat Jannetje en Maritje agter saten, hem deposant vraagde off hij wel mogt agter bij haar gaan. Dat hij deposant zulx


[6] De conceptie moet eind november of begin december hebben plaatsgevonden.


toestaande, die persoon daarop nae agteren gingh. Dat hij Jannetje en Maritje, nevens dien ongetroude persoon, en nog ijemant anders heeft getracteert op brandewijn met suijker. Dat wel speciaal bij Jannetje en Maritje Sloos rijkelijk brandewijn met suijker is gedronken.

De toenmalige dienstmeid verklaart dat ze, nadat ze Jannetje, die naar huis wilde, had uitgelaten, Maritje vond sitten op de knie van dien ongetroude persoon, hebbende sij geen rijglijf aan, en haar boesem open, sittende in een onbetamelik postuur, latende haar op een seer onmanierlijke wijse van dien ongetroude persoon aangrijpen, handelen en bevoelen, in soo verre dat sij [Marijtje Andries], haar daar aan ergerende, tegen Maritje uijtvoer, "wel foeij Maritje, sit je daar zoo?" Maritje dat beantwoorde met te seggen, "wel nouw Marijtje is daar zoo veel aangelegen? ik doe er geen quaad aan. 't gaat met de vreught en de soetigheijt door".

Verder verklaren deze getuigen dat een wijle tijts voor dat dien ongetroude persoon Maritje op zijn knie hadde gehad, denselve persoon sijn goutbeurs overgaff aan een andere persoon aldaer mede present, seggende "ik sal het wel eens weder halen, ik betrouw 't bij mij niet"‚ waar over met malkander aan de praat gerakend seijde die ongetr. pers. "'t zijn niet alleen hoeren, maar 't sijn dieve hoeren', zulx duijdende op Jannetje en Maritje Sloos.

Pieter de Ruijter verklaart verder dat als wanneer Jannetje 's anderen daags morgens bij hem quam, hij haar daar over aansprak, seggende "hoe kunt gij uw alsoo laten uijtschelden voor hoeren en dieve hoeren hoe kunt gij dat verdragen?" Jannetje daarop seijde, "dat is niet waar, dat is niet geschiet". Dat hij wel wetende dat sulx al waar was, selve willende bewaarheijt hebben voorn. persoon savonds daarom versoght bij hem te komen, nevens Jannetje en Maritje, gelijk ook dan te samen quamen. Dat hij denselve persoon in presentie van Jannetje en Maritje daarop heeft afgevraaght, off hij de gepasseerde naght, onder 't overgeven van sijn goudbeursje, niet geseght hadde, dat zij niet alleen waren hoere, maar dieve hoeren, dien persoon, toen nughteren en wel in staat wesende daarop rondborstig antwoorde "ja, dat ik van de naght geseijt heb, dat seg ik nog en dat houw ik staande, en daar blijf ik bij". Dat 't selve bij Jannetje en Maritje met stilswijgen wierd beantwoord, sonder ijets daar tegen ingebragt te hebben.

Dat des niet tegenstaande, nae dien tijt, die ongetroude persoon meermalen bij Jannetje en Maritje in huijs is geweest, en met malkander hebben omgegaan, meest bij avond en ontijden.


Verder verklaart Pieter de Ruijter dat ca. 2 jaar geleden Jannetje savonds om elf uuren, zooals hij deposant al te bedde lag, hem heeft opgeroepen, en versogt met haar te gaan, om haar suster Maritje (die sij zeijde een swaar overval gekregen te hebben, ten huijse van een vrouw die zij peet Maritje
noemde, en op de turfhaven woonde) te helpen thuijs brengen.

Dat hij, al vrij wat daartegen aan sagh, dog eghter het selve niet kunnende weijgeren, met haar is meegegaan. Dat hij komende ten huijse van dat peet Maritje aldaar Maritje in onmaght vond leggen op de vloer. Dat hij haar ter deegh beschouwende en willende ophelpen, bevond, dat sij dronken was, van dronkenschap op de vloer lagh, en buijten staat was om selfs off alleen nae huijs te kunnen gaan. Dat hij deposant over dat geval wel wat gevoeligh en niet wel in den sin was, eghter de moeijten nam, van haar in die gestalte te helpen thuijs brengen.


Ze vervolgen door te verklaren dat ze dikwils, bij naghten en ontijden onderscheijden manvolk ten huijse van Jannetje en Maritje hebben gehoort ende vernomen, en veelmalen groot rumoer op haar deur bespeurt. Dat het ook wel gebeurt is, dat in sulken geval, Jannetje en Maritje aan hem riepen om
hulp, dogh dat hij sigh niet gaarn in rusi en ongemak willende steken, sigh binnen sijn deur hieuw. Dat als Jannetje dan smorgens daaraan bij hem deposant quam om regenwater, hij deposant wel tegen haar zeijde, Jannetje wat heeft van de naght weer een groot gewelt aan uw huijs geweest, zij dan meestentijts daarop niet veel antwoorde, maar ten eenemaal stil sweegh.


De derde getuige is Dirkje Koelemans, huijsvrouwe van Jan Visser, dewelke heeft verclaard dat laatstleden st. Claas avond den 5. deser, zoo als sij quam gaan voor de herberg 't Ongemaakte Schip tusschen tien en half elven seker heer haar op sij schoot en haar aansprak, seggende "vrouwtje, of susje weet gij mij niet te wijsen waar de Sloosjes wonen?" sij daarop "ja, moet gij bij die hoer wesen hij weder "ja", sij met dien heer op 't Smerighorn voortliep en hem aldaar 't huijs van Jannetje en Maritje aangewesen heeft.

Dat dien heer aan 't huijs kloppende, hem aanstonds wierd open gedaan, en hij daarop binnen gelaten is geworden. Dat sij de nieusgierigheijt hebbende off dien heer ook schielijk door weder zoud uijtkomen, eenige tijt sig daaromtrent heeft opgehouden en haar nog op de deur van het huijs houdende tot dat het haar verveelde, sij niet anders bespeurde off dien heer bleef daar binnen.


Verder verklaart ze dat ze dikwils en wel in den jare 1744 en bevorens, savonds is gekomen aan 't huijs van Jannetje en Maritje, om waar te halen. Dat sij deposante dan ook wel dikwils bespeurt heeft dat aldaar geselschap was van manvolk. Dat het ook wel gebeurt is, dat sij bij avondt vier manspersonen tegelijk op de stoep en op straat voor de deur van de gezusters heeft gesien, die ook gesamentlijk aldaar in huijs wierde gelaten.

De vierde getuige is Jan Wiggertsz, knecht in de herberg "het Huijs van Gemak" bij de Westerpoort. Hij verlaart dat op seker st. Laurens kermis, drie a vier jaren geleden, in de herberg quamen logeren drie heeren zoo als het scheen, met oogmerk om alhier kermis te houden. Dat twee van die drie hem vraagde of hij niet wist, of haar konde besorgen twee vrouwluijden, die met haar kermis soude willen houden. Dat hij daarop antwoorde: "ja", die twee heeren: "dan is 't wel, besorgt se dan".

Dat hij daarop is gegaan na Jannetje en Maritje Sloos en ze te kennen gaf dat in 't Huijs van Gemak waren gekomen drie heeren om alhier kermis te houden en dat twee van de drie hem hadde gevraagt na twee vrouwluijden om met haar kermis te houden.

Dat sijn gedaghten waren gevallen op haarluij en dat hij om die boodschap nu bij haar quam, en of zij daar toe niet wel genegen waren? Dat Jannetje en Maritje daarop aanstonds hebben geantwoord van ja, en dat sij dat aannamen.

Dat kort daaraan Jannetje en Maritje sijn gekomen bij voornoemde heeren, en met deselve sijn uijtgegaan, blijvende die heeren savonds en 's naghts buijten 't Huijs van Gemak en quamen niet voor dag thuijs.

Dat hij 's naghts over straat en in de kermis wandelende, die twee heeren met Jannetje en Maritje ook nog heeft aangetroffen in een wafelkraam.


Tenslotte verklaart deze getuige dat hij ca. twee jaar geleden op een avond om negen uuren is geweest ten huljse van Pieter de Ruijter (de toenmalige buurman van de zusjes), dat diestijts aldaar mede present waren Jannetje ende Maritje, dat sijluijden gesamentlijk door Pieter de Ruijter wierde getracteert op een bitter janevertje, dat sijluijden uijt een flesje met malkander in 't rond, om dronken. Dat Jannetje en Maritje eijndelijk zoo ver heen quamen en van den drank sodanig bevangen en dronken wierden, dat ten eenemaal buijten staat waren en dat dat geselschap niet scheijden voor in de morgenstond bij gissingh om en aan drie uuren.

De laatste getuige is Neeltje Hendriks, de vrouw van een neef van Jannetje en Maritje: Cornelis Beschier. [N.B. Jannetje en Maritje hebben ± 1740 een grote erfenis gehad van een oud-oom, die aanvankelijk ook deze neef in zijn testament had staan, maar later niet meer.]

Neeltje verklaart dat in het laatste thuis wesen van haare neef Jan vander Paden uijt India, zijnde geweest in de nasomer of herfst van 't jaer 1744, sij deposante hadde gehoort dat hare neef 's naghts, een en andermaal was geweest bij haar nigten Jannetje en Maritje.

Dat sij hare neef Jan vander Paden daarover had aangesproken seggende: "wel foeij neef, ik hoor dat gij bij naght geweest zijt, een en andermaal, bij de nigjes Jannetje en Maritje Sloos, wat doet gij daer snagts, gij zijt een getrouwt man, het past uw niet, gij hebt selfs een vrouw, en sij staan immers niet ter goeder naam en faam?" Hij daar op tot antwoord hadde gegeven: "ja nigt het is waar, ik hebber geweest, dog ik wist niet dat het sulke hoeren waren gelijk als ik er aan bevonden heb, het heeft mij gelt genoegh gekost, ik sal der noijt weder komen."


Terug naar de rechtzaak. Twee weken na het geding waarin de verklaringen van Maritje, Jannetje en hun tante zijn gepresenteerd‚ komen op 20 december deze bovengenoemde getuigenverklarìngen op tafel‚ Ruim een maand later, op 24 januari 1746 worden de partijen weer opgeroepen om het declaratoir te horen‚ waarmee de zaak af is. Een declaratoir vonnis is tegenwoordig [van Dale:] een vonnis waarbij alleen het bestaan van een recht wordt erkend of geconstateerd, zonder verdere veroordeling. Wat dit declaratoir was is helaas in de bron niet opgenomen. Het is niet waarschijnlijk
dat Wouter Alkmaar is vrijgesproken zoals in het volgende zal blijken.

De notulen van de kerkeraadsvergadering.

Pas op 3 maart 1746 komen de eerste geruchten van overspel door WA op de agenda. Hij wordt direct ontboden en verschijnt op de volgende vergadering van 10 maart.

De praeses (voorzitter) wijst hem op een seer nadrukkelijke en teedere wijse op het gerugt datter liep van overspel waaraan men seide dat hij sig hadde schuldig gemaakt; hetwelk van Wouter Alkmaar ontkent wierd, en gesegt dat de afmaking bij de schout buijten sijn kennis en weeten geschied was [7], en
betuijgde verders aan het betigte overspel met Maritje Sloos in geenen deele schuldig te sijn waarop vervolgens Wouter Alkmaar buijte gestaan hebbende wederom binnen stond, als wanneer de heer preses hem ernstig vroeg (1) of hij voor God en dese vergadering met een goed geweten dorst te betuijgen dat hij aan het voornoemde overspel onschuldig was (2) of hij wel vrijheid bij sig selft vond om des wegen aan het Heilig & Hoogwaardig avontmaal te durven naderen? waarop hij antwoorde voor sig selft van jaa en dat hij wel Vrijheid hadde bij sig selft om aan het avontmaal te gaan.


Hiermee is de zaak voor de kerkeraad voorlopig afgedaan. Anderhalve maand later echter, op 28 april moet WA weer verschijnen voor de vergadering:

Wouter Alkmaar verscheen stoutmoedig op de eerste citatie, maar gedroeg zig, tot groot ongenoegen dezer vergadering, hartnekkig en onbeschaamt, in 't verschonen, bedekken en verbloemen zijnes ergerlijken ingangs, in 't zo befaamde hoerhuis, op de Westerdijk, genaamt de Prins, en wegens zijn
beschonken dartel bedrijf aldaar genoegzaam zijn misgedrag schaamteloos ontkennende. Darom besloot de vergadering dezen hardnekkigen zondaar scherpelijk te bestraffen, en aan te kondigen dat hij zig provisioneel moest onthouden van het H. Avondmaal, terwijl de wijkpredikant & ouderling op
zijn gedrag zeer nauw zouden letten, of hij in 't vervolg met stigting zoude konnen worden toegestaan 't gebruik van dat H. Bondzegel. Welk alles door den Eerw. Preses langmoedig & krachtig is verrigt en hem is aangezegt, waarop Wouter Alkmaar aan den Preses fors en oneerbiedig antwoorde: "ik ben uw
dienaar, maar zal mij dan ook van de kerk wel wagten
(D.w.z. dat hij de normale kerkdiensten ook niet meer zal bezoeken.)

Nog geen vijf jaar later, op 20 augustus 1750 is hij van zijn Vrouw gescheiden. [Hij overleed eind 1756.]

Hoe is het Maritje verder vergaan?
  • Hoogst waarschijnlijk is het buitenechtelijke kind jong overleden. (Als een kind jong overleed gebeurde dit meestal in het eerste levensjaar.)
  • Op 3 augustus 1749 trouwt ze op 34-jarige leeftijd met de katholieke (!) kleermaker Pieter Ott (geb. ca. 1720 en ca. 1730 met zijn ouders naar Hoorn verhuisd, waarsch. uit Straatsburg of omgeving).
  • Hun eerste kind Barent wordt 15 juni 1750 katholiek gedoopt.
  • 19 september 1752 wordt Maritje na voorstellingen en goede getuigenis van haar censure ontheven en tot 't gebruijk van 't Avondmaal des Heere toegelaten.
  • Hun tweede kind Aeltje wordt, nu gereformeerd (!), gedoopt op 18 februari 1753. Pieter en Maritje krijgen nog twee kinderen: Marijtje (1755) en Jan (1758), beide gereformeerd gedoopt.
  • Maritje Sloos overlijdt in 1790, 74 jaar oud. Pieter Ott overleeft haar nog 8 jaar.
bronnen:
- Notarieel Archief Hoorn 2418 (18-9, 14-12 (2x) en 17-12-1745)
- idem 2528 (24-11-1745)
- Magazijn Hervormde Gemeente Hoorn 52 (kerkeraadsnotulen 2-9-1745 tm 19-9-1752)
- Oud Rechtelìjk Archief (ORA) Hoorn 4489 (schoutsrollen 20-9-1745 tm 24-1-1746)

[7] Dit wijst er duidelijk op dat hij NIET is vrijgesproken. Was dit wel zo geweest dan had hij dat zeker gemeld. Hij doet nu net alsof de hele rechtzaak volledig buiten hem om is gegaan.


Mag. Herv. Gem. Hoorn nr. 52: notulen kerkeraad

2 september 1745
 Maritje Andries [N.B. getuige tegen zusjes Sloos 14.12.1745] waarvan in actis den 10 junij 1745 door aanhoudend wangedrag blijft onder censuur.
 Maritje Sloos buiten echt in de craam bevallen, is geresolveert dat overmits 't avondm. aanstaande is d' E.E. Predik. en ouderling van 't quartier verzocht worden in de huisbezoekinge haar ernstiglijk daar op aan te spreeken. ... gaet te waerheden over 8 dagen daar van rapport te doen, dat door hem E.E. is aangenoomen.
9 september
 Marijtje Sloos (waarvan in de laats voorgaande actis) De wijkpredikant en ouderling hebben aangaande de saak van Marijtje Sloos rapport gedaan en is geresolveert, sodra deselve uijt het kraambedde soude sijn herstelt te citeren.
28 october
 Marijtje Sloos, waar van actis den 9 september 1745 dewijl reets haar kerkgang gedaan hadt, sal ook geciteert worde tegen d' aanstaande vergadering op toekomende donderdag, twelk ook door D. Preses den koster is aangezegt.
4 november
 Marijtje Sloos, waarvan in actis de 9 septemb. en 28 octob. 1745, op de eerste citatie voor dese E. Vergadering comparerende, heeft D. Preses haar met alle nadruk op een alderzielroerendste wijs haar zondig wangedrag van overspel voor ooge gestelt: zij beleed daaraan schuldig te zijn en berouw te hebben van haar wangedrag, en storte daar over eenigsins trane: waarop de E. Vergadering heeft besloten, haar bij provisie onder censuer te zetten, wel te prijsen over het compareren op de eerste citatie dog met alle nadruk haar de schrikkelijkheijd, grouwelijkheijd en verfoeijelijkheijd van die zonde nog eens voor te stellen en haar af te manen van alle gelegentheden die daar toe konne strekken wordende zij vervolgens aan het opsigt van de Hr. wijkpredikant overgegeven; hetgeen haar met veel nadruk van D. Preses is aangesegt.

10 maart 1746
 Wouter Alkmaar, waarvan in actis den 3 maart. Wouter Alkmaar is op de eerste citatie verschenen wanneer door den heer preses op een seer nadrukkelijke en teedere wijse het gerugt datter liep van overspel waaraan men seide dat hij sig hadde schuldig gemaakt; hetwelk van Wouter Alkmaar ontkent wierd, en gesegt dat de afmaking bij de schout buijten sijn kennis en weeten geschied was, en betuijgde verders aan het betigte overspel met Marijtje Sloos in geenen deele schuldig te sijn waarop vervolgens Wouter Alkmaar buijte gestaan hebbende wederom binnen stond, als wanneer de heer preses hem vooraf gepresen hebbende dat hij op de eerste citatie gecompareert was, hem ernstig vroeg (1) of hij voor God en dese vergadering met een goed geweten dorst te betuijgen dat hij aan het voornoemde overspel onschuldig was (2) of hij wel vrijheid bij sig selft vond om des wegen aan het H. & Hoogwaardig avontmaal te durven naderen? waarop hij antwoorde voor sig selft van jaa en dat hij wel vrijheid hadde bij sig selft om aan het avontmaal te gaan.

28 april
Wouther Alkmaar waarvan ook in actis 21 apr‚ 1746 verscheen stoutmoedig op de eerste citatie, maar gedroeg zig tot groot ongenoegen dezer E vergadering, hartnekkig en onbeschaamt, in 't verschonen bedekken en verbloemen zijnes ergerlijken ingangs, in 't zo befaamde hoerhuis, op de Westerdijk, genaamt de Prins, en wegens zijn beschonken dartel bedrijf aldaar genoegzaam zijn misgedrag schaamteloos ontkennende. Darom besloot de E vergadering, dezen hardnekkigen zondaar, naar 't prijzen zijner komst alhier op de eerste citatie, scherpelijk te bestraffen, en aan te kondigen dat hij zig provisioneel moest onthouden van het H Avondmaal, terwijl de wijkpredikant & ouderling op zijn gedrag zeer naauw zouden letten, of hij in 't vervolg met stigting zoude konnen worden toegestaan 't gebruik van dat H Bondzegel. Welk alles door den Eerw. Preses langmoedig & krachtig is verrigt en hem is aangezegt, waarop Wouther Alkmaar aan den E Preses fors en oneerbiedig antwoorde, ik ben uw dienaar, maar zal mij dan ook van de kerk wel wagten.

19 september 1752 [parafrase:]
Marijtje Sloos, waarvan in actis den 4 nov. 1745, is na voorstellingen en goede getuijgenis van haar censure ontheven en tot 't gebruijk van 't Avondmaal des Heere toegelaten.


ORA 4489: schoutsrollen 1736-1746

Geding 20 september 1745

Mr. Francois de Vicq, hoogschout deses stadts, R.O. Eijsser
contra
Wouter Alkmaar, jegenwoordigh commissaris en wijnkoper binnen dese stadt, Gedaagde

den heere eijss. segt conform de waarheijt dat den ged. een getrouwt man sijnde, sigh selven niet heeft ontsien, omme na veel aansoek, vleijerijen, en persuasien Marijtje Sloos, sijnde een ordentelijke ongetrouwde burgers dochter alhier, soo verre te seduceren ende te misleijden dat hij met haar vleselijk heeft geconverseert; en wel met die gevolgen dat sij door hem ged. is beswangert geworden en op den 26 augustus laatstleden van een soontje in het kraambedde is bevallen en verlost; waarvan sij ook gevolgelijk aan de vroedvrouwe die haar in de noodt heeft geassisteert, heeft verklaart den ged. alleen vader van dat haar kind en niemant anders te weesen met betuijginge dat sij Marijtje Sloos met niemant anders als met den ged. ooijt ofte ooijt eenige vleeselijke conversatie hadde gehouden; waardoor hij ged. sigh schuldigh heeft gemaakt aan de zonden van overspel, dewelke volgens de eijgen woorden van den souverain deser landen, den toorn Godts verwekken ende ontsteken over de landen en volken daar onder die regneren en ongestraft gelaten worden, waaromme haar Ed. gr. mog. de Heeren Staten van Hollant en Westvriesland daartegen ook na behooren hebben willen voorsien, en van tijt tot tijt bij placaten en resolutien de overspeelders de condigne straffen en boeten hebben opgelegt ent vervolgen en ter executie leggen van dien specialijk gedemandeert en aanbevolen de respective officieren; mits welke en andere redenen en middelen ist nood nader te allegeren den heere eijss. R.O. bij desen eijsch doende concludeert, dat den ged. ingevolge van 15 art. van de polijtique ordonnantie in dato 1 april 1580 bij vonnisse van desen Ed. Welachtb. Geregte sal worden verklaart als eerloos ende meijneedigh met er daat te hebben verbeurt sijn officie en staat indien hij eenige heeft van de voornoemde heeren staten, en voorts incapabel omme eenige staat ofte officie binnen dese landen ofte steden te mogen bedienen en daar en boven ingevolge het 16 art. gecondemneert in een boete van hondert caroli guldens, en dat al onvermindert al sulken regt als den geoffenseerde partij jegens den ged. als overspeelder competeert; ende wijders dat de vorengemelte boete uijt ragte van het placaat van dato den 11 september 1677 sal werden gequadrupliceert alles met de kosten ofte ten allen anderensine etc.


Pereboom voor de ged. behoudens des zelfs regt van eccepties als andersints versoekt copie en dag

Geding 4 october 1745 (alle schepenen present): Gedaagde is geroepen om te antwoorden.
't zegel tot presentatie is gescheurt
Pereboom als proc. van den ged. zegt na waarheijt, dat de middelen en positiven van eijsch zijn fals verciert onwaarachtig door een infame hoer gepractiseert, tegens alle waarheijt gedivulgeert, en bij den eijsser zeer onvoorsigtig en al te onbedagt den ged. aangezegt en als waarheden geposeert, antwoordend mitsdien concludeert bij expresse denegatie, inpertinentie en irrelevantie ten fine van niet ontfanckelijk en bij ordine tot absolutie van dese zeer temeraire eijsch en genome conclusie speciaal niet de costen, alles ongepro-indiceert en onvermindert alle zoodanige pretensien oft actien zoo in cas van hoon als andersints, als hij ged. in tijd en wijlen zoud willen doen en nemen zoo tegen den eijss. als Marijtje Sloots

Geding 11 october 1745 (gedaagde is geroepen om te repliceren)
't zegel tot de presentatie is gescheurt
De Rood voor de Hr. Eijss. dient van replijcq als bij geschrifte. gescreven op een zegel van ses stuijvers hier na geinsereert. Pereboom voor de ged. versoekt daarvan copie.
Johannes de Roodt als procureur voor den hr eijsser, seght dat het de onbeschaamtheijt selve is, dat de ged. den hr eijs. welke in dese amptshalven, en om het reght van de hoge overigheijt te bewaren, procedeert, niet alleen de stoutheijt heeft te insimuleren van onvoorsigtigheijt, en al te onbedaaghtsaamheijt in het entameren deser proceduren, maar selfs, dat de ged. sigh tot die vermetelheijt heeft laten vervoeren van daar en boven deswegens tegens den hr. eijs. voor sigh te reserveren alle soodanige pretensien ofte actien, soo in cas van hoon als andersints, als hij ged. preetenselijk in tijt en wijlen soude willen institueren, welke reservatie van actien, in opsighte van den hr. eijs. niet als calunieus, impertinent en tegens alle ordren kan worden aangemerkt te sijn geschiet en gantsch onvoorsightigh en al te onbedaght door des ged. practisijns in Judicio gedaan rolleren; dat de ged. verders bij sijn antwoort doet sien dat hij omtrent het bij hem geperpetreerde overspel heeft een toegeschroeijde conscientie, wanneer hij den accusatie daarvan voor vals versiert en onwaraghtigh niet alleen komt af te schilderen, maar ook een eerlijke burgersdoghter (immers voor soo verre den hr. eijs. bekent is) welke door hem ged. op alle mogelije wijse is gesedueeert en misleijdt geworden; voor een infame hoere komt te betighten, sullende den hr. eijs. in tijt en wijlen wel in staat sijn den reghten genoegh te verifieeren, dat niet alleen van sijn indispensabele plight is geweest op een wijse als in dese is geschiedt, tegens den ged. te moeten ageren, maar ook dat de ged. de condemnatie in den eijsch en conclusie ten sijnen lasten gedaan ende genomen met geen mogelijkheijt sal kunnen escapperen; mits welke en andere redenen en middelen is 't noot nader te allegeren, op gem'te procureur in name alsboven, alvorens te repliceren, versoekt den hr. eijs. en concludeert des noods; dat de periode alles ongepreesudiceert en onvermindert alle soodanige pretensien ofte actien soo in cas van hoon als andersints als hij ged. in tijt en wijlen soude willen doen en nemen tegens den eijsser, in des ged's conclusie van antwoort vervat, en alsoo ter rolle gebraght sal worden geroijeert, en dat over het selve gedicteerde des ged’s practicijns soodanigh sullen worden gecondemneert, als Wed. agtb. sullen komen goet te vinden; ende dienonvennindert ende daartoe alvorens ordonnantie versoekende, slaat aff de verdere middelen van des ged’s antwoort als impudent en impertinent, persisteert bij sijn wel gedane eijsch en genomen conclusie voor replicq.

Geding 18 october 1745
Gedaagde is opgeroepen om te dupliceren (reageren op repliek).
het zegel tot dees presentatie is gescheurt
Pereboom voor de ged. dient van duplijcq als bij geschrift. [niet beschikbaar, inhoud onbekend]
De Roodt voor de hr. eijs. versoekt daar van copie.

overige gedingen:

6 dec. 1745 produceren (tonen van stukken (waarsch. 24 nov.)) door eiser
20 dec. 1745 idem (waarsch. 14 en 17 dec.) door gedaagde
24 jan. 1746 "omme declaratoir* te hooren den zaak is af"
[*rechtsverklarende uitspraak v.e. rechter; decl. vonnis is vonnis waarbij aleen het bestaan v.e. recht wordt erkend of geconstateerd, zonder verdere veroordeling]


Notarieel Archief Hoorn 2415 - 23 juni 1741, testament Jan Bont


Meer data m.b.t. Maritje Sloos vóór 1745

1731 - Aaltje Tollinga (haar moeder), weduwe van Jan Sloos, koopt huis met grond aan de "westsijde op 't oude noort" voor 850-:-: [Oud Archief Hoorn 1591 p.26 en 2023 p.26]
1734-08-25 Aaltje Tollinga begraven in de Grote Kerk, als weduwe op het oude Noord [dtb]
1738-10-29 testament Jan Jansz Bont; erfgenamen Maritje, Jannetje en Pietertje Sloos [NAH 2412]
1739-04-03 transport Jan Bont [NAH 2486]
1739-04-21 testament Jan Bont - nu tevens erfgenaam: Cornelis Sloos, Cornelis Beschier, Saartje Pot [NAH 2413]
1739-10-09 testament Jan Bont - Cornelis, Pietertje, Jannetje Maritje [NAH 2413]
1741-06-23 idem (kopie zie boven) Pietertje, Jannetje Maritje [2415]
1742-03-01 impost op overlijden van Jan Bont, ongehuwd, won. Hoorn - aangifte door Claas Tromp te Hoorn. Classe 6 gulden.
1742-03-02 begrafenis Jan Bont, Grote Kerk - Koor 121 - impost 14 gulden 10 stuivers
1742-04-24 Maritje Sloos koopt obligatie van 1000 gulden via notaris Van Beek (blijkens akte d.d. 26-3-1753), akte echter niet gevonden.


### aantekeningen Wouter Alkmaar ###


Hillebrant Alkmaer, imp. begr. 17-4-1719 Hoorn (aang. Metje Spruijt, 6:-);
otr. 28-3/ geh. 12-4-1711 Hoorn (j.m. Petten/ j.d. Smerighorn Hoorn)
Metje Spruits/ Spruijt, begr. 15-7-1737 Grote Kerk koor 94 (8:-), hertr. 5-1-1721 (otr. 21-12-1720) Hoorn (wed. Smerighorn Hoorn/ j.m. Amsterdam) Hendrik Boogaart (genoemd in NAH 2409/ 25-8-1734)

enige nagelaten zoon en erfgenaam (NAH2411, 21-11-1736, scan 162):

Wouter Alkmaar, koopman in wijnen en commissaris kleine zaken (tot ca. 1746?), won. noordzijde Smerighorn (Breed), hoek Dubbele Buurt (DB ten westen van hem) met pakhuis zuidzijde Breed welke stal had uitkomend op Westerdijk, ged. rf 26-1-1712 Hoorn; decharge voogden 25-8-1734 NAH 2409 [441], lidm. ref. bel. 17-9-1738, imp. begr. 7-12-1756 Hoorn (6:-), begr. 8-12-1756 Grote Kerk op het koor 94 (familiegraf 8:-), [inventaris boedel 27-1-1757, NAH 2474, scan 182, akte 57], z.v. Hilbrant Alkmaar (lidm. Hoorn 16-9-1711) en Metje Spruijt;
otr. 27-3/ geh. 11-4-1734 Hoorn (beide van Hoorn)
Aeltje Schoenmaker, imp. begr. 15-12-1768 Hoorn (15:-), begr. 21-12 Grote Kerk zuidzij 34 (8:-) [attest door buren mbt haar alcoholisme en gevaarlijk gedrag 22-5-1758 NAH 2475. scan 137, akte 41], d.v. Simon Schoenmaker;
Kinderen:
  1. Hillebrant Alkmaar, ged. 6-2-1735 Hoorn, imp. begr. 13-4-1774 Hoorn (3:-), begr. 14-4 Grote Kerk koor 94 (8:-); in dienst VOC Hoorn 19-12-1757 als derdewaak, gerepatrieerd NL 24-6-1759 (geen schuld- of maandbrief); otr. en geh. 3-8-1760 Hoorn (j.m. rf/ j.d. rk beide Hoorn) Aaltje Eubels (dochter Meinoutje ovl. 1763, zoon Wouter geb. en ovl. 1764) - ook dit was een destructief huwelijk; in attest wordt HA beschuldigd van alcoholisme en hij zou AE hebben mishandeld en met de dood hebben bedreigd, separatie in 1771 - NAH 2537, 19-1-1771 [83] en ...; inventaris boedel 22-4-1774 NAH 2427 [341].
  2. (Sijmon, ged. 23-10-1736 Hoorn, begr. 28-12-1736 Grote Kerk zuidzij 271 (3:10))
  3. Neeltje Alkmaar, ged. 29-9-1739 Hoorn (lidm. 19-9-1764); otr. (1) 14-4/ geh. 1-5-1763 Hoorn (beide van Hoorn) Jan Baltus Meijer, lidm ref Hrn bel. 20-9-1775 van Amsterdam, imp. begr. 19-1-1781 Hrn fl.30 - berg. 22-1 Gr.k.; [NB zij kreeg zomer 1765 miskraam van Nanning Jager: NAH 2575 akte 1 - 14-1-1775 (10 jaar later!) attest op verzoek J. Baltus Meijer/ dit gerucht wordt bestreden in attest op verzoek NA en NJ 20 en 21-2 en 18-3-1774, NAH 2552 [23/27/37] aktes 23, 27, 37 - NB zie ook aktes 3 en 7, 17-1 resp 24-1 / huiselijk geweld NAH 2643 [112], 11-1-1775 - NB genoemd als gesepareerde huisvrouw januari 1777 in NAH 2576 akte 2]; otr. (2) 31-5/ geh. 17-6-1781 Hoorn Nanning Jager, imp.ovl. 16-1-1784 Hrn fl.6 - begr. 27-1 Gr.kerk.

W.A. doet aang. imp. begr. 27-12-1752 Hoorn Willem Henvoort (beide won. Hoorn, 3:-)